VLAAMSE EN ZEEUWSE KAAPVAART
27
De Vlaamse kust en de Zeeuwse eilanden: een ideale uitvalsbasis
voor kapers?
De morfologie van het zuidelijk deel van de Noordzee, geprangd tussen de Lage
Landen, Engeland en Frankrijk, vormde voor elke schipper een obstakel voor een
veilige vaart. Het vergde steeds heel wat stuurmanskunst om langs de Vlaamse
Banken behouden Oostende, Nieuwpoort of de Scheldedelta te bereiken.
Desondanks groeide deze zone tijdens de late middeleeuwen uit tot de drukst
bezeilde route in Europa. De economische bloeiperiode van de Scheldemonding,
met eerst Brugge en de Zwinhavens en vervolgens Antwerpen in de zestiende
eeuw, stimuleerden het maritieme handelsverkeer.55 Tijdens de zeventiende eeuw
beleefde de Republiek haar hoogconjunctuur dankzij een uitgebreid internationaal
maritiem handelsnetwerk. Tevens noteerde men in de late zeventiende eeuw de
opkomst van Engeland, en in het bijzonder Londen, als centrum van de wereld
handel.56 Al deze gunstige economische factoren zorgden ervoor dat de Vlaamse
kust en de Zeeuwse eilanden aan de vooravond van de Negenjarige Oorlog,
ondanks hun relatief moeilijke bereikbaarheid, ideaal gesitueerd waren op het
kruispunt van talrijke maritieme handelsroutes.
Zeeland en Vlaanderen bevonden zich tijdens dit Europese conflict in hetzelfde
kamp, wat van Frankrijk hun grootste vijand maakte. Twee oorlogsgebeurtenissen
hadden een grote impact op de kaapvaart. Eerst was er in 1692 de Engels-
Nederlandse overwinning nabij Kaap La Hogue, waarna Frankrijk besloot een
andere strategie te volgen. In plaats van een 'guerre d'escadre', de traditionele
manier van vechten met grote marinevloten, koos ze nu voor een 'guerre de cour-
se', een kaapvaartoorlog/" Dit waren de hoogdagen van Jean Bart en zijn Duin
kerkse kapers.'s Een tweede belangrijke omslag was de verovering van het Neder
landse Smirna-konvooi door de Fransen in 1693. Hiermee kwam een abrupt einde
aan de Engels-Nederlandse handel met de Levant en werd een belangrijk aandeel
van de Zeeuwse maritieme (kaapvaart)oorlog naar mediterraan gebied verlegd.
Voor de actieradius van de Vlaamse kaapvaart vormde de definitieve inname van
Duinkerke door de Fransen in 1638 een belangrijk keerpunt. Met Duinkerke ver
loren de Zuidelijke Nederlanden hun meest belanghebbende kaapvaartbasis. De
Vlaamse kaapvaart zou hierna nooit meer de bloei die ze tijdens de eerste helft van
de zeventiende eeuw gekend had evenaren.59 Nieuwpoort en Oostende beschikten
niet over de juiste accommodatie om grote kapersnesten te worden. Beide steden
waren ontstaan uit kleine vissersdorpen en misten een natuurlijke haven. Als
bescherming voor de vissersvloten creëerde men in de vijftiende eeuw beschutte
aanlegplaatsen. Dit waren tijhavens die onafgebroken geplaagd werden door het
dilemma tussen het risico op verzilten en het gevaar op overstroming door storm
vloeden. Het gevolg was dat grotere schepen slechts bij hoogwater de havens kon
den binnenvaren. In Oostende werden geladen koopvaardijschepen van meer dan
250 ton verplicht op de rede te ankeren, waar de ladingen met platbodems naar
de haven werden gevoerd.60 Bovendien werd de toegang tot de havengeul bemoei
lijkt door een kleine zandbank.61 De bereikbaarheid van de Nieuwpoortse haven
was nog problematischer, omdat deze in vergelijking met Duinkerke en Oostende
meer landinwaarts lag. De monding van de havengeul was zo ondiep dat men bij
eb van de ene kant van de geul naar de andere kon waden.62