VLAAMSE EN ZEEUWSE KAAPVAART
31
Fécamp. Voor de Normandische kust slaagden ze er niet in een schip te verschal
ken, maar wel kort nadien in de buurt van Kaap Gris Nez. Samen met zijn colle
ga Paulus Bestenbustel nam Gournay een bark. Doch het opdoemen van twee vij
andige fregatten verplichtte hen het gekaapte schip op te geven.81 Door dreigend
stormweer zette kapitein Gournay vervolgens koers naar The Downs, aan de west
kust van Kent. Pas twee dagen later werd de kruistocht hervat in het Nauw van
Calais, en met succes. Nu met de hulp van drie andere Oostendse kapers (Besten
bustel, Vincke en Verborre) werd een Ierse snauw, geladen met Nantese wijn, nog
voor deze Duinkerke kon binnenlopen genomen.82 Vervolgens dobbelden de
Oostendse kapers om te beslissen wie de buit naar de thuishaven zou escorteren.
Het lot duidde Gournay en Michiel Verborre aan. Eenmaal de prijs in Oostende
afgeleverd wist den Engelbewaerderin het gezelschap van de Oostendse snauw
Coninginne van Spaigne, een groot fluitschip (500 ton) dat de Spaanse vlag voer te
kapen in het zicht van Nieuwpoort.83 Dit schip transporteerde een lading tarwe en
hout uit Danzig en was gecharterd door Fransen in Duinkerke.8'1 Het belang van
deze prise' werd nog onderstreept door het feit dat de voornaamste reder en boek
houder van den Engelbewaerder, Joannes De Wulf, speciaal aan boord werd
gebracht om de scheepspapieren van het gekaapte schip te controleren.85 De laat
ste drie weken van deze kruistocht bleken een maat voor niets. Het fregat schuim
de de vaarroutes af tussen Nieuwpoort en North Foreland en praaide regelmatig
koopvaarders die onder neutrale vlag zeilden. Tussen Calais en Dover raakten ze
nog enkele malen in zeegevechten met Franse kapers verwikkeld, doch zonder ave
rij op te lopen of vijandige schepen uit te schakelen.
De Zeeuwse havens
Laten we de Zeeuwse kaapvaart erbij nemen. Die was geconcentreerd rond vier
havens: Vlissingen, Middelburg, Veere en Zierikzee. Voornamelijk Vlissingen
richtte zich naar de Franse vijand. Het was, zoals we zullen aantonen, de best gesi
tueerde Nederlandse kapersbasis. Echter tijdens de zeventiende en achttiende eeuw
bleek het geen sinecure om de Zeeuwse eilanden te bereiken. Ook nabij de
Zeeuwse zeehavens hadden schippers te kampen met het conglomeraat van zand
banken die de vaarroutes limiteerden. In die tijd bestond de monding van de
Honte of de Westerschelde uit een aantal diepe geulen, zoals het Oostgat en de
Deurloo, maar ook uit ondieptes en 'drempels' (banken). Daarom werd vanuit
Zeeuwse hoek veel aandacht besteed aan beloodsing en betonning van de cou-
rantste vaarwegen.815 Hierdoor waren de Zeeuwse havens, beter dan de Vlaamse,
toegankelijk voor grotere schepen.
De haven van Vlissingen kende in de loop van de zeventiende eeuw een gunstige
evolutie dankzij de Opstand. Dit klinkt ogenschijnlijk paradoxaal, maar door het
oorlogsgeweld groeide de noodzaak om in Zeeland een militaire haven uit te bou
wen. De logische keuze viel op Vlissingen omdat haar rede, de Wielingen, geschikt
was voor grote zeegaande vloten. In 1615 werd de nieuwe haven geopend waarin
naar Engels model ook een veilige dokhaven werd gegraven. Hierdoor werd de
havencapaciteit meer dan verdubbeld.87 Tijdens de Negenjarige Oorlog breidde
Vlissingen zijn havenfaciliteiten nog uit onder druk van stadhouder Willem III, de
Staten-Generaal en de Zeeuwse Admiraliteit. Door dichtslibbing van het oude dok
werd in 1688 besloten een groter marinedok aan te leggen.88