VLAAMSE EN ZEEUWSE KAAPVAART
37
'Hoogtepunt' tijdens de Negenjarige Oorlog was het jaar 1689 met bijna honderd
prijzen, maar dat valt uiteraard in het niet in vergelijking met de driehonderd buit
gemaakte schepen in het jaar 1656. Tijdens het midden van de zeventiende eeuw
bestond de Vlaamse kapersvloot wel uit ongeveer tweederde Duinkerkse sche
pen.105 In de woelige jaren 1658-1659 verhuisde ruim dertig procent van de
Duinkerkse kapers naar Oostende, doch deze migratie was absoluut niet definitief.
Tijdens de tweede veroveringsoorlog van Lodewijk XIV (1674-1678) telden
Oostende en Nieuwpoort nog 62 kaperschepen, om daarna af te slanken tot 35
eenheden gedurende de Negenjarige Oorlog.100 Na 1689 ging het opnieuw steil
bergaf met de opbrengsten van de Vlaamse kaapvaart, om na 1695 helemaal stil te
vallen tijdens de laatste twee oorlogsjaren. Dit zou te wijten kunnen zijn aan de
opkomst van de Duinkerkse kaapvaart.
In Zeeland hadden de kapers niet twee, maar vier havens tot hun beschikking:
Vlissingen, Middelburg, Veere en Zierikzee. Anders dan de Vlaamse hadden de
Zeeuwse kapers-ondernemers veel grotere schepen in de vaart. Wat opvalt, is dat
de Zeeuwen globaal veel meer schepen binnenhaalden. In 1690 bijvoorbeeld,
maakten de Oostendse en Nieuwpoortse kapers 90 schepen buit, de Zeeuwse 150.
Bekeken over de hele oorlog daalt het aantal buitgemaakte schepen in Zeeland ook
wel, maar komt nooit onder de 60, terwijl in Vlaanderen de kaapvaart in de jaren
1695-1697 nagenoeg geen resultaten boekte.107 Dit beeld moet echter genuanceerd
worden. Volgens Francke telde Zeeland tijdens de Negenjarige Oorlog minstens
126 commissievaarders.108 Zij brachten in totaal 960 prijzen op, terwijl de 35
Vlaamse kaperschepen globaal beter scoorden met 320 opgebrachte bodems.109 Op
basis van deze cijfers veroverde elke Zeeuwse commissievaarder gemiddeld 7,61
schepen, maar bleken de Vlaamse kapers efficiënter met gemiddeld 9,14 buitge
maakte schepen.
Het waren vooral de Oostendse kapers die in Vlaanderen de leiding namen tijdens
de Negenjarige Oorlog, al bleef het aantal binnengehaalde prijzen door schepen
met ligplaats in Nieuwpoort veel constanter. Tijdens een korte heropleving vanaf
1695 werd het overwicht van Oostende opnieuw groter en speelde Nieuwpoort
niet meer dan een marginale rol (zie grafiek 4).
In Zeeland was Vlissingen dé ideale kapershaven: de grote diepte aan de monding
van de Schelde liet grotere schepen toe dan elders in de Republiek. Het is dan ook
logisch dat van hieruit de meeste kaperschepen vertrokken. Na 1692-1693 volgt
wel een opmerkelijke daling. Het aandeel van de categorie 'andere' werd toen weer
wél belangrijker. In deze categorie hebben we de havens in de Middellandse Zee
ondergebracht van waaruit de Zeeuwse kapers opereerden. Over hoeveel de kaap
vaart in de Middellandse Zee opbracht, bestaat geen cijfermateriaal. Een opmer
kelijke vaststelling op basis van de grafieken 5 en 6 is evenwel dat in 1690, een
topjaar voor Vlissingen met 78 buitgemaakte schepen, de waarde van de Middel
burgse buit toch veel groter was, hoewel zij maar 50 schepen wisten te kapen. Ook
in 1693 en 1695 was dat het geval. Blijkbaar wisten de Middelburgse kapers de
vette brokken er goed uit te kiezen. Veere en Zierikzee speelden een veel minder
belangrijke rol.
De twee belangrijkste kaperhavens Vlissingen en Middelburg haalden vooral
'gewone' schepen binnen en lieten de speciale gevallen over aan de kleinere havens.
Want zelfs al maakten kapers een schip buit, dan was het nog niet zeker dat ze lang