VLAAMSE EN ZEEUWSE KAAPVAART
39
van hun prijs konden genieten. Sommige schepen zonken, of werden tot zinken
gebracht, andere vielen in handen van rivaliserende Franse kapers. Sommige sche
pen werden helemaal niet in beslag genomen, omdat ze toch niet genoeg zouden
opbrengen. Dus vroegen de kapers losgeld om het schip met rust te laten. Deze
praktijk draagt bij aan de idee dat de kaapvaart vooral een economische zaak was,
waarbij politieke en militaire motieven op het tweede plan kwamen. In Oostende
vertegenwoordigden deze rantsoeneringen zelfs 10% van alle kapingen.
Voor kapers die winst vooropstelden, waren kleinere, hulploze vissersschepen een
veel aanlokkelijker buit. Toch waagden vooral Nieuwpoortse kapers het wel eens
om de buit van hun Franse rivalen in beslag te nemen. Dat is trouwens iets typisch
voor kleinere kapershavens. Ook in Zierikzee was deze vorm van kaapvaart erg
populair.
Het overgrote deel van de schepen werd na verovering verkocht. De tweede groot
ste categorie bestaat uit schepen die na het proces gewoon vrijgegeven werden,
omdat de eigenaar uit een niet-vijandig land kwam.
Als je Vlaanderen en Zeeland tegen elkaar afzet (grafiek 9), blijkt het aandeel 'nor
maal' gekaapte schepen veel groter in Zeeland. (80% tegenover 43% in Vlaande
ren). Aan de Vlaamse kust was vooral het aandeel buitgemaakte schepen op de
Fransen veel groter (20% en 15%) en gingen er meer schepen verloren (10% tegen
amper 2%).
Zowel de Vlaamse als Zeeuwse kapers concentreerden zich logischerwijs vooral op
Franse schepen. Toch zagen vooral de Vlamingen er geen brood in om ook sche
pen uit neutrale staten te kapen (zie grafiek 10).
Besluit
De kaapvaart blijkt net als zoveel andere historische onderwerpen nog steeds over
goten te zijn met een geromantiseerd sausje. Hierboven werd een poging onder
nomen om de kaapvaart wat te ontdoen van zijn Jack Sparrow-gehalte. Zo kan de
kaapvaart bijvoorbeeld nog het best samengevat worden als een symbiose van eco
nomisch en politiek belang waarbij kapitaalkrachtige families en de staat verschil
lende doelstellingen hadden die ze met hetzelfde middel probeerden te bereiken.
Daarnaast valt ook de doorgedreven organisatie en specifieke taakverdeling op: de
voorbereiding, actie en afhandeling van een raid kende een gestandaardiseerd ver
loop waarbij heel wat administratieve rompslomp en controle van de
Admiraliteiten te pas kwam. Dankzij deze bijna bureaucratische organisatiestruc
tuur is het mogelijk gebleken om de activiteiten van de Zeeuwse en Vlaamse kaap
vaart van dichterbij te bekijken en een aanzet tot een vergelijkende studie te geven.
Beide regio's kenden aan de vooravond van de Negenjarige Oorlog een eeuwen
lange traditie van kaapvaart, maar de Vlaamse kapers waren op dat moment op alle
gebieden het kleine broertje van hun noorderburen. Dit kwam duidelijk naar
voren in het aantal buitgemaakte schepen: alhoewel de Vlaamse kaapvaart onge
twijfeld een opleving kende tijdens de Negenjarige Oorlog, lag het aantal buitge
maakte schepen door Zeeuwse kapers driemaal zo hoog. Nadat de Fransen in 1658
Duinkerke innamen, verloor de Vlaamse kaapvaart immers veel van zijn pluimen:
zowel het kapitaal, de uitrusting als de bemanning van dit voormalig Vlaams