50 MIDDELBURGSE COMMERCIE COMPAGNIE De belangrijkste informatie over de zeelieden op de schepen van de MCC is ver zameld in een databank.'1 In combinatie met het archief van de compagnie maak te deze databank een uitgebreid onderzoek mogelijk naar de positie van de MCC op de Zeeuwse arbeidsmarkt voor zeelieden in de achttiende eeuw.5 De MCC was in de achttiende eeuw namelijk een van de grote Zeeuwse werkgevers voor zeelie den. De compagnie hield zich hoofdzakelijk bezig met taleken van de scheepvaart die in die periode te kampen hadden met een groot tekort aan ervaren, Nederlandse zeelui. De vraag stelt zich dan ook, hoe de MCC zich verhield tot haar concurrenten op de Zeeuwse arbeidsmarkt voor zeelieden en in hoeverre de compagnie erin slaagde de kwalitatieve en kwantitatieve achteruitgang van het zee varend personeel te ondervangen. De kwalitatieve achteruitgang van zeevarend personeel: de Neder landse arbeidsmarkt voor zeelieden in de achttiende eeuw Hoewel de Republiek na de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) over haar eco nomische en militaire hoogtepunt heen was, bleef de werkgelegenheid in de zee vaart er tot laat in de achttiende eeuw zeer groot. De betrouwbaarste cijfers hier omtrent worden gegeven door J.R. Bruijn en J. Lucassen. Zij berekenden voor enkele jaren in de zeventiende en achttiende eeuw hoeveel zeelieden er werkzaam waren bij de marine, de koopvaardij, de VOC, de walvisvaart en de zeevisserij.6 Volgens Bruijn en Lucassen stagneerde reeds tegen het einde van de zeventiende eeuw de groei van het aantal arbeidsplaatsen op Nederlandse schepen, een stagna tie die in de loop van het tweede kwart van de achttiende eeuw omsloeg in een trage achteruitgang. Het aantal tewerkgestelden daalde van 50.000 in 1680 toen de maritieme activiteiten van de Republiek hun piek bereikten - tot 44.500 in 1770. Het aantal zeelieden daalde dus wel degelijk in de loop van de achttiende eeuw, maar al bij al bleef de daling zeer beperkt. Dit was vooral te danken aan de VOC, die in de achttiende eeuw jaarlijks bijna dubbel zoveel schepen uitreedde als in de eeuw daarvoor.7 Daarnaast speelde de expansie van de walvisvaart een belang rijke rol. Bovendien bleven de Nederlanders actief in de vaart op de Atlantische Oceaan en in de binnen-Europese koopvaardij. De bestendige en grote vraag naar personeel contrasteerde met het beperkte aan tal ervaren zeelieden waarover de Republiek beschikte. Het tekort aan capabele Nederlandse zeelui hing nauw samen met de stabilisering van de bevolkingscijfers, die rond 1650 begon en meer dan een eeuw zou duren.8 De belangrijkste oorzaak van deze stagnatie was de afname van de bevolking in de kustprovincies, waar tra ditioneel de meeste zeelieden gerecruteerd werden. Tussen 1680 (883.000) en 1795 (783.000) kende Holland bijvoorbeeld een bevolkingsdaling van meer dan tien procent; vooral het belang van de regio ten noorden van het IJ als reservoir voor zeelieden verminderde. Een soortgelijke evolutie deed zich voor in Zeeland, hoewel hier vanaf het midden van de eeuw opnieuw meer lokale zeelieden werden gerecruteerd.9 Het hierboven beschreven proces bracht reeds vanaf de vroege achttiende eeuw enkele belangrijke veranderingen op de Nederlandse arbeidsmarkt voor zeelieden met zich mee. Terwijl de visserij en bepaalde takken van de koopvaardij tot op

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 52