54
MIDDELBURGSE COMMERCIE COMPAGNIE
Het slaen van den tromde personeelswerving bij de MCC
Hoe ging de MCC precies te werk bij het werven van bemanning voor haar sche
pen? Gezien de grote verantwoordelijkheid van kapiteins en stuurlui, werd voor
hun een andere procedure gehanteerd dan voor het gewone scheepsvolk. Daarom
worden deze groepen apart besproken. Met betrekking tot het gewone scheepsvolk
stelt zich vooral de vraag, in hoeverre de MCC afhankelijk was van zogenaamde
'zielverkopers'(ook wel 'slaapbazen of 'volkhouders' genoemd) om haar schepen
bemand te krijgen.
Zielverkopers waren actief in de havensteden van de Republiek, waar zij Neder
landse en buitenlandse werklozen ronselden voor de minder populaire branches
van de scheepvaart.26 Deze vaak nietsvermoedende lieden werden met mooie belof
ten meegelokt naar het logement van de volkhouder (meestal een kroeg of een bor
deel), waar ze voedsel en onderdak kregen. Wanneer bekend werd gemaakt dat er
werd geronseld, stuurde de volkhouder hen erop uit om dienst te nemen. Als zij
hierin slaagden, voorzag de volkhouder hen ten slotte van een zeemansuitrusting.
Het voorschot dat deze zeelieden kregen op hun loon, belandde onmiddellijk in
de zak van hun slaapbaas, ter vergoeding van de gemaakte onkosten. Meestal vol
stond dit bedrag echter niet en moest de zeeman een schuldbrief ondertekenen die
de slaapbaas het recht gaf om zijn gehele loon of een deel ervan op te eisen bij de
werkgever. Deze schuld- of transportbrieven werden vaak doorverkocht; vandaar
de naam zielverkopers.
Hoewel zij zeker in de achttiende eeuw veruit de belangrijkste leveranciers waren
van scheepsvolk, hadden slaapbazen doorgaans een slecht imago, zowel bij werk
gevers als bij werknemers. Door de schaarste aan ervaren zeelieden moesten zij
immers steeds driester te werk gaan bij het ronselen, en trachtten ze zoveel moge
lijk te besparen op voeding, huisvesting en kledij. Hierdoor bevonden de zeelieden
(als zij die benaming al verdienden) die zij aanbrachten, zich vaak in een abomi
nabele staat, met alle gevolgen vandien. Joan Ellerbeek, chirurgijn bij de VOC,
omschreef in 1780 de wantoestanden die zich soms voordeden in de zogenaamde
'volkslogementen'
deeze arme lieden, door de Ronselaars opgebracht zijnde, luierden door de Volkshoudersuit vrees
van ontsnappen in hunne huizen opgeslooten en, voornamelyk des nagts, by elkander gepakt in een
eng vertrek, hetwelk bovendien veeltyds niet zuiver gehouden word, en waarin geen frisse lucht cir
culeren kan. Het Vertrek, waarin deeze arme schepsels geworpen waren, was zoo morssig als
ongeschikt. De weinige menschen, die nog gezond heeteden, zagen mede erbarmelyk naar uit.
Vuiligheid, zweet, nachtpotten, welke deels ledig, deels geheel vol waren, maakten als om stryd een
stank uit, welke in staat was iemand flauw te doen worden. En dit volk was het, door hetwelk de
ziekte overgebragt wierd op het schip 't Huis Om, waarop ik toen in dienst was.27
Het is algemeen bekend dat de marine, de VOC en de WIC in de achttiende eeuw
sterk afhankelijk waren van volkhouders om hun schepen bemand te krijgen.2S
Juist deze takken van de Nederlandse scheepvaart hadden flink te kampen met een
kwalitatieve achteruitgang van het zeevarend personeel, en veel tijdgenoten legden
een oorzakelijk verband tussen deze achteruitgang en de afhankelijkheid van volk
houders. Aangezien de MCC zich hoofdzakelijk bezig hield met die takken van de