MIDDELBURGSE COMMERCIE COMPAGNIE
57
melding gemaakt van een kleine vergoeding aan derden voor bijvoorbeeld Ver
teerde coste van 7 matroozen', 't opzoeken van volck', of'zeegoet aan 8 manmaar
dit kwam zelden voor.38 In andere bronnen vond ik 247 schuldbrieven van in
Middelburg of Vlissingen geronselde zeelui.3'' Gezien het feit dat de MCC in de
loop van haar bestaan minstens 7.000 zeelieden aanwierf in Zeeland, is dit in ver
houding een zeer klein aantal. Hieruit kunnen we concluderen dat de levering van
personeel door volkhouders zo vanzelfsprekend was, dat men er nauwelijks mel
ding van maakte, ofwel, en dit lijkt aannemelijker gezien de grote nauwkeurigheid
van de boekhouding, dat men slechts af en toe gebruik maakte van hun diensten.
Laatstgenoemd vermoeden wordt versterkt wanneer we de vele schuldbekentenis
sen in de monsterrollen nader bekijken. Verreweg de meeste zeelieden die hun
loon gedeeltelijk of volledig moesten afstaan aan een slaapbaas, waren immers in
dienst genomen in Amsterdam of in Rotterdam. Dit is niet verwonderlijk, aange
zien de contactpersonen van de MCC in deze steden meestal zelf volkhouders
waren, of op zijn minst relaties met hen onderhielden. Zeelieden die in Zeeland
werden aangenomen, stonden slechts af en toe in de schuld bij particulieren, en
als dit het geval was, ging het meestal om niet-Zeeuwse werkkrachten.
Multinationale bemanningen
De aanwezigheid van grote aantallen buitenlanders op de Nederlandse schepen
was in de achttiende eeuw niet zo uitzonderlijk. De Lage Landen trokken al sinds
de zestiende eeuw tal van immigranten aan die de religieuze of politieke proble
men in hun land wilden ontvluchten of afkwamen op de groeiende welvaart van
de Republiek. Het merendeel van deze nieuwkomers liet zich leiden door econo
mische motieven. Aangezien er in nagenoeg alle takken van de Nederlandse
scheepvaart een grote vraag naar arbeidskrachten was, is het niet verwonderlijk dat
velen onder hen op een schip terechtkwamen.
De verhouding tussen het aantal buitenlandse en Nederlandse zeelieden verander
de verscheidene malen in de zeventiende en de achttiende eeuw. Ook waren er
grote verschillen tussen de verschillende takken van de scheepvaart.40 De VOC en
de marine waren in het algemeen de belangrijkste werkgevers voor buitenlandse
zeelieden. In de koopvaardij (vooral naar Afrika en West-Indië) en de walvisvaart
werden eveneens heel wat buitenlanders gesignaleerd. Bij de vaart in Europese
wateren en de gewone visserij lag hun aandeel aanzienlijk lager, hoewel ook in deze
sectoren in de achttiende eeuw in toenemende mate buitenlanders in dienst wer
den genomen.
Een eerste piek werd bereikt rond het midden van de zeventiende eeuw, toen de
bevolking van de Republiek begon te stagneren terwijl de vraag naar zeelieden
bleef toenemen. In die periode was het niet ongewoon dat op een schip meer bui
tenlandse dan Nederlandse zeelieden aanwezig waren. Volgens J.R. Bruijn zochten
tussen omstreeks 1675 en 1720 echter minder buitenlanders werk in de
Republiek.41 Hun plaatsen werden, althans op de schepen van de VOC, ingeno
men door Nederlanders die in kwijnende nijverheidstakken geen werk meer von
den. Vanaf de vroege achttiende eeuw zie we echter opnieuw een stijging van het
aantal buitenlanders, en tegen het midden van die eeuw bestond de bemanning in