62 MIDDELBURGSE COMMERCIE COMPAGNIE Op Heeden den 8 Januwarie 1777 (tan boordt van 't Commercie Compagnie schip Aurora, heb bendeop het s/egt gedrag van de scheepskok, genaamt Roelof Cieversen, scheepsraadt vergaadert en voornoemde kok in de scheepsraadt haten coornen en hem ge vraagt of hij nu niet overtuijgt was, de cost voor blanken en slaaven al lang genoeg hat bedorven. Conde daarop niet antivoorden, liet hem buijten gaan. Vroeg mijn officieren ivat zij dogten van de kok, die mijn met een paariege stemmen beantwoor den wij hem moeten dipporteeren. Reeden hij soo vuijl was dat wij bang ivaaren hij ons en slaaven sonde vergeeven door dien de koks keetels niet vertint zijn. Ten anderen heef ook deur sijn versuijm en slortieghijt op de Cust nags brant in de schouw gehat, sulks alles nog hebbende ingesien op goede beloften van beeterschap maar sulks heeft gebleeken, van beeter tot erger. Dierhalven hebben hem gedipporteert tot matroos en de gagie toegelegt van 16 Gulden per maand en stelden met een an de matroos Jan Jurgen Claes en de gagie toegelegt van 23 Gulden per maantC De klachten betroffen dikwijls bootslieden of koks. Deze lieden hadden een belangrijke rol aan boord voor het welzijn van de bemanning en het welslagen van de reis, en onbekwaamheid werd bij hen nog minder geduld dan bij anderen. De bootsman stond aan het hoofd van alle matrozen en had dus een grote verant woordelijkheid. De kok moest er op zijn beurt voor zorgen dat zowel de beman ning als de eventuele slaven de reis in goede gezondheid overleefden. Onderofficieren werden steevast gedegradeerd tot matroos, terwijl gewone matro zen doorgaans een loonsvermindering kregen. Wanneer een zeeman onkunde combineerde met slecht gedrag, werd hij ontslagen en aan land gezet. Tucht en ontucht Klachten over het gedrag van zeelieden kwamen weliswaar vaker voor dan klach ten over hun capaciteiten, maar ook dit schijnt niet echt een groot probleem te zijn geweest op de schepen van de MCC. Bij een enkele reis waren dronkenschap, vechtpartijen en ongehoorzaamheid aan de orde van de dag. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de laatste slavenreis van het schip Groot Prooijen (1747-1749).50 Toen het schip voor anker lag aan de Afrikaanse kust, begon de bemanning, opgestookt door de bootsman, openlijk te rebelleren, waarna het de kapitein de grootste moei te kostte om zijn gezag enigszins te handhaven. Tijdens de oversteek naar West- Indië was er dikwijls sprake van mishandeling van de slaven, schermutselingen en dronkenschap. Het ging uiteindelijk zelfs zo ver, dat de kapitein in Paramaribo sol daten aan boord moest laten komen om de orde te herstellen. De rust keerde pas weer toen de bootsman kwam te overlijden en de grootste onruststokers van het schip waren verwijderd. Doorgaans bleef de onrust echter beperkt tot geïsoleerde voorvallen, waarbij een of enkele opvarenden het schip gedurende korte tijd op stelten zetten en vervolgens op hun plaats werden gezet. De strafmaat werd bepaald door de scheepsraad en verschilde van reis tot reis. Over lijfstraffen wordt nergens gesproken, maar het lijkt weinig waarschijnlijk dat ze niet regelmatig werden toegepast. In totaal werden 49 zeelieden ontslagen wegens baldadigheid, brutali teit, rebellie en dergelijke. Dit gebeurde nagenoeg uitsluitend bij reizen naar West-Indië en slavenreizen. Van slechts elf bemanningsleden weten we dat zij gevangen werden genomen, hetzij aan land, hetzij aan boord van het schip. Meestal hadden deze zeelieden een diefstal gepleegd of iemand aangevallen met

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 64