66 MIDDELBURGSE COMMERCIE COMPAGNIE een part kon, naar gelang van het succes van de reis, sterk verschillen, wat regel matig tot conflicten tussen de directie en de kapiteins leidde. Voor de kapiteins was het 'gepermitteerd cargasoen' immers heel wat interessanter, en in 1745 besloot de directie om dit systeem opnieuw in te voeren. Daarna werd er bijna nooit meer op 'recognitie' gevaren. Bij de driehoeksvaart betaalde de compagnie ook een premie per levend overge brachte slaaf. Toen nog op 'recognitie' werd gevaren, was deze premie aan de lage kant (circa 2 gulden). Zij werd enkel uitbetaald aan de kapitein die, rekening hou dend met het feit dat bij een gemiddelde slavenreis ongeveer 280 slaven werden verkocht, op deze manier gemakkelijk meer dan 500 gulden kon opstrijken boven zijn gewone gage en zijn part van de 'recognitie1. Na 1745 lagen de premies meest al hoger en werd tot 8 gulden per slaaf betaald. Het totale bedrag werd verdeeld tussen de kapitein, de stuurlui en de oppermeester. De periode 1755-1802: algemene loonsverhoging Een van de grootste problemen van de Nederlandse economie ten tijde van de Republiek was het gelijk blijven van de nominale lonen sinds ongeveer 1650, ter wijl de reële lonen onderhevig waren aan schommelingen.61 In de eerste helft van de zeventiende eeuw maakte de Nederlandse economie een sterke groei door en nam de werkgelegenheid, vooral in de scheepvaart, waarschijnlijk sneller toe dan de bevolking groeide. Tot ongeveer 1630/1640 was er dan ook sprake van een reële loonstijging, aangezien de lonen sneller stegen dan de prijzen. Nadien begonnen de prijzen sneller te stijgen en was er dus sprake van een daling van de reële lonen. Na 1650 daalde de algemene werkgelegenheid en begon de groei van de bevolking te stagneren. De lonen bleven nominaal gelijk, maar de prijzen begonnen opnieuw te dalen, waardoor de reële lonen stegen. Vanaf 1700 groeide de werkloosheid. Omdat de prijzen bleven dalen en de nominale lonen niet gelijk bleven, vertoon den de reële lonen echter nog steeds een stijging. In de tweede helft van de acht tiende eeuw nam de werkloosheid verder toe en begonnen de prijzen weer te stij gen. De nominale lonen bleven net als voorheen op hetzelfde peil en er vond dus een daling van de reële lonen plaats. Voor dit onderzoek is vooral de daling van de reële lonen na 1750 van belang. Als we de cijfers in tabel 1 bekijken, wordt duidelijk dat de directeuren van de MCC de maandlonen voor het grootste deel van hun zeevarend personeel hebben opge trokken in de tweede helft van de achttiende eeuw. Voor sommige beroepsgroepen werd deze Ioonsstijging reeds ingezet in de jaren 1740, terwijl anderen moesten wachten tot in de jaren 1760, maar rond die tijd was het maandloon van het merendeel van de bemanningsleden gestegen. Alleen voor de kapitein, opper stuurman, onderstuurman, derde waalt, oppertimmerman, oppermeester en koks maat was dit niet het geval. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de inkom sten die deze zeelieden, met uitzondering van de koksmaat, haalden uit 'recogni tie', slavengeld en/of 'gepermitteerd cargasoen' vaak belangrijker waren dan hun maandloon. Bovendien vormde deze groep gemiddeld slechts 15% van een bemanning. Enkele functies (bottelier, botteliersmaat, konstabel, konstabelsmaat en zeilmaker) kwamen in de tweede helft van de achttiende eeuw niet meer zelf standig voor. Hun taken werden gecombineerd of overgenomen door de boots man, de onderstuurman, de derde waak enzovoort. Door de vele combinaties is

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2008 | | pagina 68