68
MIDDELBURGSE COMMERCIE COMPAGNIE
De cijfers voor de WIC stammen uit de zeventiende eeuw, maar in de periode
1674-1740 hebben zich bij deze compagnie geen verhogingen of verlagingen van
de lonen voorgedaan/'3 Voor sommige functies maakte de WIC wel een onder
scheid tussen de gewone retourvaart en de slavenvaart; deze verschillen werden
opgenomen in de tabel. Aangezien de WIC haar handelsactiviteiten na 1740 gro
tendeels stopzette, kan enkel een vergelijking worden gemaakt met de maandlo
nen die de MCC vóór ongeveer 1755 betaalde. Voor de VOC werden eveneens
cijfers uit de zeventiende eeuw gehanteerd."3 Ook hier stelt de auteur dat er zich in
de loop van de achttiende eeuw geen belangrijke wijzigingen voordeden. Hetzelfde
gold voor de marine, hoewel er grote verschillen waren tussen de uiteenlopende
admiraliteiten, en er in oorlogstijd wel sprake was van een (lichte) verhoging van
de gages.65 In de tabel worden de maandlonen weergegeven die de Admiraliteit van
Zeeland rond 1772 (in vredestijd dus) betaalde.
Voor wat de WIC betreft, kunnen we kort zijn: het zeevarend personeel kreeg er
steevast minder loon dan bij de MCC, ongeacht functie of rang. Deze conclusie is
ook van toepassing op de marine, zij het met enige kleine nuanceringen. Als we
ervan uitgaan dat de Admiraliteit van Zeeland tussen 1720 en 1755 dezelfde lonen
uitbetaalde als rond 1772, waren de verschillen in deze periode wel kleiner. Het
maandloon van een derde waak lag bij de marine een stuk hoger dan bij de MCC,
en een opper- en onderstuurman verdiende er even veel. Het maandloon van een
marinekapitein was op het eerste zicht lager, maar als we er de kostpenningen (een
compensatie ter waarde van enkele stuivers per dag per man voor de voeding) bij
tellen, verdiende hij al gauw meer dan 700 gulden per maand.66 Daar stond dan
weer tegenover dat er bij de marine geen sprake was van slavengeld, 'recognitie' of
'gepermitteerd cargasoen', bijverdiensten die een kapitein of stuurman bij de
MCC meestal meer opleverden dan al zijn maandlonen samen. Bovendien gaf de
compagnie al haar personeel, met uitzondering van de oplopers en scheepsjongens,
het recht om voor eigen rekening handel te voeren. In de zeventiende-eeuwse zee
oorlogen hadden de gewone matrozen van een oorlogsschip nog wel eens kans op
buitgeld, maar aangezien de marine zich tijdens de achttiende eeuw bijna uitslui
tend bezighield met het begeleiden van koopvaardijschepen en het bestrijden van
Barbarijse kapers, kwam dit toen nog maar zelden voor.67 Wanneer het op ver
diensten aankwam, was de MCC, zeker na 1755 maar ook voordien, dus duide
lijk een betere werkgever dan de marine.
Bij de VOC lagen de zaken anders. Hier verdiende een kapitein, stuurman,
oppermeester, ondermeester of ondertimmerman gemiddeld meer dan bij de
MCC, zowel voor als na 1755. Bovendien kan het 'gepermitteerd cargasoen' hier
niet meer als argument gebruikt worden, aangezien de zeelieden in dienst van de
VOC evengoed het recht kregen om voor eigen rekening handel te voeren. Voor
het overige scheepsvolk lag het gemiddelde maandloon wél hoger bij de MCC. In
de eerste helft van de achttiende eeuw ging het meestal om kleine verschillen,
maar na 1755 verdienden de meeste zeelieden bij de MCC beduidend meer dan
hun collega's bij de VOC. Een gewone matroos kreeg gemiddeld zelfs bijna dub
bel zoveel!