THEATRUM ANATOMICUM
101
burgse anatomiekamer. Zijn leerlingen hadden hem gevraagd om zijn voordrachten
op papier te zetten. Indachtig het feit dat 'de memorie door repetitiën geweldig
werd versterkt, hebben zij mij gantsch ernstelijk verzocht den vetten akker van
haar verstand geduerig te ververschen'.86 Van de Voorde zag in het menselijk lichaam
een fascinerende wereld in het klein, die hij met groot enthousiasme beschreef:
Ziet men niet in des menschen lichaam de beenderen die als witte marmore en albaste steenrotsen
overal tusschen de vette gront van vlees en veth loopen, en het lichaam ondoorboorlijk vast maken?
Wie kan hem ophouden van tot een volle vreugt ende vergenoeginge uit te barstenals hy met aan
dacht let op alle die rivieren zo als de bloedvaten zijn? Hoe die uit het herte haar oorsprong nemen
als uit een volle zee en van daar met een geduerige stille stroom door 't geheele lichaam henen vlieten,
bespoelende alle de oevers ende kanten van de omliggende deelen?87
Ook Van de Voordes leerboek beleefde een aantal herdrukken. Tot 1719 zijn er vier
edities van uitgebracht. De eerste herdruk van 1675 had Van de Voorde zelf nog
kunnen nazien. In deze tweede editie had hij een bijdrage toegevoegd, opgesteld
door Johannes Verbrugge (circa 1633-1681), veelvuldig deken van het chirurgijns-
gilde, lid van het Middelburgse Collegium Anatomico Chirurgicum en als chi
rurgijn van het Gasthuis een van zijn directe collega's. In die aanvulling volgde hij
echter zijn inmiddels Goese collega Gruiwardt na, die Verbrugges Chirurgijns
Scheepkist, een handige lijst van benodigdheden voor scheepschirurgijns, al in 1672
had opgenomen in een zoveelste bewerking van Herls' Examen der Chyrurgie.
Als zelfstandig publicist deed Verbrugge het trouwens ook bijzonder goed. Omstreeks
1670 had hij zijn eigen Chirurgijns of heelmeesters reys-boeck gepubliceerd, van welk
boek in 1677 al een vierde druk kon worden opgelegd. Kort daarna volgden zijn
Vestibulum chirurgiae, ofte den inganck der heelkonst (1674) en zijn Heel-konstige
examen ofte Instructie der chirurgie (1677). Laatstgenoemde examentraining voor
chirurgijns was verreweg het meest succesvol. Het werd in tal van bewerkingen en
onder diverse titels tot 1766 wel tienmaal herdrukt. De Amsterdamse uitgever Jan
Claesz ten Hoorn was zo enthousiast over Verbrugges succes dat hij hem ook uitno
digde om een al in 1585 geschreven oogheelkundig boek van de Franse arts Jacques
Guillemeau 'te vermeerderen' en aldus ook met zijn naam te verbinden. Zodoende
verscheen in 1678 ook nog de Hondert en dertien Gebreken en genesinge der oogen,
eertijdts beschreeven door Mr. Jaques Guillemeau. En nu vermeerdert door Mr. Johan
nes Verbrigge, Chirurgijn en Gasthuys-Meester binnen Middelburgh in Zeelandt. Die
vermeerdering kwam trouwens neer op de toevoeging van 'een kleyne beschrijvinge
der tanden'. Voor de rest werd trouw de Nederlandse vertaling van 1597 gevolgd,
met alle inmiddels achterhaalde inzichten van dien, en bovendien zonder de ver
melding van Carel Baten, de oorspronkelijke vertaler.
Ook de Middelburgse pestmeester en chirurgijn Jacob du Buisson maakt in 1671
een gang naar de drukpers, zij het dat hij slechts in één werk de hand heeft gehad.
Buisson die ooit in Utrecht aan een universitaire studie was begonnen, maar deze
nimmer had voltooid, had het Latijnse werk van zijn Utrechtse leermeester, de
hoogleraar IJsbrand van Diemerbroek, voor eigen gebruik 'getrouwelijk' in het
Nederlands 'overgezet'. Na zeven jaar in de praktijk gewerkt te hebben, was hij door
vrienden gestimuleerd om deze vertaling als Traktaat van de peste te laten druk
ken. De uitgave, die aan de voltallige Middelburgse stadsregering was opgedragen,