THEATRUM ANATOMICUM
103
volgeling Henricus Regius was de stelling al in 1640 te Utrecht verdedigd door de
Zeeuwse student Johannes Hayman, in diens dissertatie De Circulatione Sanguinis.
Dezelfde Hayman was daarna gasthuisdokter in Middelburg geworden, waar hij
dus een directe collega was van Van de Voorde. Als bestuurslid van het Collegium
Anatomico Chirurgicum zat hij bij Van de Voordes dissecties letterlijk op de eerste
rang, met alle mogelijkheid van interactie.
Ook Antony Everaerts, in 1668 de oprichter van het artsencollegium, had een dui
delijke reputatie als onderzoeker opgebouwd, onder meer door zijn anatomische
naspeuringen naar de embryonale ontwikkeling van konijnen 1661 ).95 Ook is
opvallend dat Van de Voorde, de scriba van het artsengezelschap, zich juist vanaf
het oprichtingsjaar 1668 bezig is gaan houden met de destilleerkunst, zelfs dus
danig intensief dat deze activiteit hem de bijnaam van 'chymische dokter' heeft
bezorgd.96 In die chemische activiteiten wordt Van de Voorde gevolgd door zijn
leerling De Heyde, die datzelfde jaar tot het artsencollegium toetrad. Volgens De
Man zou De Heyde zich in een eigen laboratorium bezig hebben gehouden met
het uitvoeren van iatrochemische experimenten, dit in navolging van zijn Leidse
leermeester Franciscus de le Boë Sylvius.97 In elk geval is van De Heyde het meest
substantiële onderzoek bekend. Dit onderzoek publiceerde hij overigens na 1680,
toen de beide Middelburgse collegia al ter ziele waren, zodat op dat moment van
een concrete beïnvloeding door leden van deze collegia niet meer gesproken kan
worden. Wel is De Heyde nagenoeg vanaf het begin lid van het Collegium Medi-
cum Medioburgense geweest, en gedurende die twaalf jaar zal hij mede door zijn
collega's zijn gevormd. In 1680, in de bewerking van Van de Voordes chirurgische
leerboek, refereert De Heyde bovendien aan eerder uitgevoerd anatomisch onder
zoek, waarover hij het nodige in zijn 'gedenk-kladden' had opgetekend.98 Ook in
zijn Nieu Ligt der Apothekers maakt De Heyde melding van 'ervarenissen' die hij
'over lange tijd' had verzameld. Daarbij doelde De Heyde niet alleen op zijn eigen
empirische onderzoek, maar benutte hij ook werk van derden, waaronder dat van
'zeker nauwkeurig vriend' die zich bezig hield 'in de stof-scheiding'.99
Net als Everaerts dat eerder had gedaan, maakte De Heyde trouwens een veelvuldig
gebruik van proefdieren: honden, katten, schapen en kippen sneuvelden veelvul
dig voor het goede doel. In dieren mocht nu eenmaal 'onbeschroomd' worden
'toegetast'. Zodoende kon men 'handgrepen' uitproberen, die bij mensen 'niet vei
lig ondernomen konden worden'. Ook leverde dergelijk proefdieronderzoek 'ver
schijnsels' op 'die groote nuttigheid geven'. Het feit dat De Heyde in zijn bewerking
van Van de Voordes anatomische leerboek de onmisbare rol van microscopische
'vergrootglazen' aan de orde stelde, doet overigens vermoeden dat het uitvoeren van
dergelijke anatomisch-microscopische onderzoekingen op dat moment binnen de
Middelburgse anatomie een geaccepteerde praktijk was.100 Zelf benutte De Heyde
deze moderne optische techniek in elk geval met groot succes.
Op De Heydes naam staan een aantal ontdekkingen, waarvan die van de trilhaar
beweging bij mosselen het meest bekend is (afb. 9). Deze vondst publiceerde hij
in 1683 met een opdracht aan de inmiddels op onderzoeksgebied toonaange
vende Engelse Royal Society.101 Daarmee was De Heyde, na Jan Swammerdam en
Anthony van Leeuwenhoek, de derde Nederlander die resultaten van microscopisch
onderzoek door de drukpers wereldkundig maakte.102 Over de door hem gebruikte
microscoop laat De Heyde zich helaas nergens uit. Maar evenals Van Leeuwen-