112
THEATRUM ANATOMICUM
van 36 ellen lengte 'uijt de keel gehaelt van een vrouw die publijcq tot Middelburg
144
geannatomiseert is
In 1711 brak voor Middelburg een nieuwe fase aan toen Aarnoudt Helvetius
(1687-1742), de enige zoon van de inmiddels overleden oud-lector, zich opnieuw
in de stad vestigde waar hij als kind was opgegroeid. Helvetius junior was twee
maal gepromoveerd: in 1709 was hij bij de Leidse medicus Covert Bidloo gepro
moveerd in de chirurgie en in 1711 nogmaals bij Bernard Albinus in de interne
geneeskunde. Hij was dus prima opgeleid om in de voetsporen van zijn vader te
treden. De jonge Helvetius liet er geen gras over groeien. Nog in het jaar van zijn
benoeming als dokter van de Waalse armen maakte hij een inventaris van de bij
het Middelburgse theatrum anatomicum aanwezige instrumenten. Hij liet ze ook
schoonmaken en aanvullen. In 1714 werd de gevel van de gildekamer vernieuwd
en in 1716 volgde dan zijn officiële benoeming tot lector in de anatomie, alleen
ditmaal 'buiten kosten van het gilde'.145 Want anders dan bij zijn voorgangers werd
Helvetius junior aangesteld als lector bij de in 1709 voor de vierde keer opgerichte
Middelburgse Illustre School.146 Die verbinding zou zo blijven tot aan de officiële
opheffing van deze school in 1811.
In Helvetius' leeropdracht stond dat hij ten behoeve van zijn onderwijs iedere win
ter vier menselijke kadavers moest ontleden. In 1734 werd die opdracht uitgebreid
om ten behoeve van het onderwijs aan vroedvrouwen ook vrouwelijke kadavers te
ontleden.14 Dat jaar werd opnieuw een 'Genees- en Heelkundig College' opgericht.
Een gegraveerde glazen bokaal van dit college is in 1940 verloren gegaan.148 Twee
door Helvetius in dat gezelschap gehouden redevoeringen zijn echter in gedrukte
vorm bewaard gebleven.149 Ten behoeve van deze bijeenkomsten werd in 1737 ook
de chirurgijnskamer opgeknapt, onder meer met een nieuwe schoorsteenmantel,
voorzien van de familiewapens van alle op dat moment vigerende bestuurleden van
het gilde.150
Na Helvetius' pensionering in 1741 zouden nog vier personen in het Middelburgse
anatomisch theater de anatomie doceren. Allereerst de arts Meinard van Visvliet
(1708-1769), de zoon van een Middelburgse apotheker, die van 1741 tot 1750 het
lectoraat waarnam. Na Van Visvliets bevordering tot de eerste hoogleraar genees
kunde aan de Middelburgse Illustre School, werd hij opgevolgd door de hoogst
gemotiveerde arts Paulus de Wind (1714-1771).151 Die liet omstreeks 1754 het
theatrum anatomicum vernieuwen. Er kwam een nieuw groen geschilderd amfithe
ater, met een 'ronde, draaibare, roodgekleurde tafel, die al aanstonds te kennen gaf,
dat deze met openingen voorziene tafel voor lijken moest dienen'.152 Een tweede
lange zwarte tafel werd in de chirurgijnskamer geplaatst. De lector kreeg zelfs een
assistent, Hendrik van Braam, die jaarlijks vijf pond kreeg voor zijn 'dienst bij het
anatomiseren'.153 En ook ditmaal kwam er een nieuwe gildepenning, die geheel
naar de smaak van die tijd met familiewapens werd uitgevoerd.154
Na Paulus' dood volgde zijn broer Gerard de Wind (1730-1800) hem in 1772 op.1'5
Vanaf 1778 mocht ook hij zich hoogleraar in de geneeskunde noemen, waardoor
het aantal gelijktijdig levende hoogleraren van de Middelburgse Illustre School het
absolute maximum van vijf bereikte. Met het Middelburgse anatomieonderwijs
ging het echter bergafwaarts. Dat laatste komt ook tot uiting in de aanstellingen
van chirurgijns bij de Oost-Indische Compagnie. De recente studie van Iris Bruijn
toont aan dat het percentage Zeeuws opgeleide chirurgijns bij de VOC na 1775