THEATRUM ANATOMICUM 113 drastisch daalt. Omtrent de oorzaak hiervan tast Bruijn in het duister, maar dat een verslechterende kwaliteit van de Middelburgse opleiding hierin een rol heeft gespeeld, lijkt goed mogelijk.156 In elk geval was de bouwkundige toestand van zowel snij-, als gildekamer in 1782 dermate slecht geworden dat herstel dringend gewenst was. Door een chronisch gebrek aan onderhoud was met name het pakhuis dusdanig 'caducq en hooggaande vervallen' dat het zonder reparatie dreigde in te storten.157 Toch werd er pas in 1791 van stadswege actie ondernomen, 'omdat de professor er zijne lessen niet meer dorst te geven'.158 Na het herstel van de gebouwen in 1792 werd er prompt een nieuwe lector in de anatomie aangesteld: opnieuw een Paulus de Wind (1776-1797), een kleinzoon van de eerste, die echter al na vijfjaar, op 29-jarige leeftijd, overleed.159 Zijn broer Boudewijn Dobbelaar de Wind (1775- 1818) volgde hem in 1799 op: precies een jaar nadat de Bataafsche Republiek alle gilden - en dus ook het chirugijnsgilde - had opgeheven. De omvorming van het gilde, in 1795, tot een Collegium Chirurgicum Medioburgense had wat dat betreft niet mogen baten.160 Omstreeks 1800 zijn de meeste bezittingen van het oude gilde onder leiding van de laatste deken, de van chirurgijn tot arts opgeklommen dr. Leo- nardus Mus, onderling verkocht.161 Niettemin was er zelfs in deze nadagen van het Middelburgse anatomisch theater nog enige publieke belangstelling van leken. Eén berichtje daarover is althans overgeleverd: in februari 1801 liet de latere voorzitter van het Zeeuws Genootschap, Nicolaas Cornelis Lambrechtsen tot Ritthem, aan een vriend weten: 'Amice! Het is heden om 4 uren anatomie: daar wilde ik gaarne wezen, om een placente te zien anatomiseren.'162 Na de opheffing van de Middelburgse Illustre School in 1811 is het anatomisch theater enige decennia op de zolder van een graanpakhuis opgeslagen: kennelijk met vooruitziende blik, want in 1825 werd in Middelburg een 'Geneeskundige School' opgericht, waar dit oude amfitheater tot aan de landelijke opheffing van deze 'klinische scholen' (in 1850) nog dienst heeft gedaan.163 En de gildekamers? Nadat deze eerst weer door het Gasthuis in gebruik waren genomen, onder meer voor de verpleging van zieken en de opslag van 'kaf' voor de gasthuisbedden, zijn ook die, met de sloop van het Gasthuis in 1867, van de aardbodem verdwenen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2009 | | pagina 115