143 Op vrijdag 19 juli 1918 hield de 'Vereeniging van onderwijzers in Zuid- en Noord- Beveland' in Goes haar zoveelste jaarvergadering. Als spreker voor die bijeenkomst in de schaduw van de Eerste Wereldoorlog was uitgenodigd ds. J.N. Pattist. Deze hervormde predikant had in die jaren een naam opgebouwd en was een veelge vraagd spreker. Wie Pattist uitnodigde, wist wat hij kreeg.Wie was hij? Jacob Nicolaas Pattist (Dreischor, 2 juli 1876-Den Haag, 10 december 1946) was na zijn theologiestudie eerst predikant in IJzendijke (1911), daarna in Aardenburg (1914). Tijdens het begin van de Eerste Wereldoorlog werd hij door de Neder landse regering aangezocht om de stroom Belgische vluchtelingen die een toevlucht zochten, vooral in Zeeuws-Vlaanderen, in goede banen te leiden. Zijn functie werd meestal aangeduid als 'Gedelegeerde voor de Vluchtelingen in Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren'. Toen in 1919 de geallieerden bij de vredesbesprekingen in Versailles voorstelden België voor het aangedane leed te compenseren door overdracht van een deel van de provincie Limburg en van Zeeuws-Vlaanderen, begon de Nederlandse overheid een tegenoffensief. Pattist werd door Koningin Wilhelmina aangezocht de oprichting van een 'Anti-Annexatie Comité' in Zeeuws-Vlaanderen op zich te nemen. In die situatie schreef hij het Zeeuws-Vlaamse Volkslied, bekend onder de aan het refrein ontleende naam Van d'Ee totHontenisse met de hartverscheurende beginregels 'Waar eens 't gekrijs der meeuwen verstierf aan het eenzaam strand, daar schiepen zich de Zeeuwen uit schor en slik hun land'. Pattist bevorderde de folklore, stimuleerde de vaderlandsliefde en de aanhankelijkheid aan Oranje. Zeeuws-Vlaanderen werd nooit zó vaak bezocht door de koninklijke familie als juist in deze jaren. Op 16 juli 1916 was ds. Pattist benoemd tot schoolopziener in het arrondissement Middelburg. Dit bijbaantje moet hem meer bevallen zijn dan het pastorale werk door de week of de preek op zondag, want met ingang van 1 januari 1921 kreeg hij een voltijdse betrekking als inspecteur bij de Inspectie van het Lager Onderwijs in het district Middelburg en ging hij als predikant met emeritaat. Op 1 augustus 1924 verruilde hij als inspecteur van het lager onderwijs Middelburg voor Den Haag. In 1946 overleed hij daar. Toen de Bevelandse onderwijzers Pattist, predikant en onderwijsinspecteur, uitno digden voor hun jaarvergadering wisten ze dus wel waar de lezing over zou gaan: over Zeeuws-Vlaanderen, over de Belgische vluchtelingen en de mogelijke annexa tie. Het was een gloedvol betoog en de onderwijzers gingen aangedaan naar huis. Een van de aanwezigen was Daniël Poldermans, hoofdonderwijzer in 's-Graven- polder. Misschien heeft Pattist ook tijdens zijn Goese lezing de tekst laten horen van het strijdlied dat bezig was aan zijn opmars als Zeeuws-Vlaams volkslied en dat hij samen met JVreeken in 1917 had geschreven en op muziek was gezet door A. Lijsen.1 Hoe dan ook, de strijdlust van Pattist en de bekoring die van een regionaal lied uitging, hadden Daniël Poldermans op een idee gebracht. Tussen juli 1918 en februari 1919 schreef Poldermans onder de indruk van alles wat hij las en hoorde over Zeeland en de internationale situatie zijn 'Zeeuwse volkslied' met de merk waardige beginregel: Geen dierder plek voor ons op aard. De Middelburgse musicus Jan Morks componeerde de melodie.2 In het jubileumnummer (nr. 75, winter 2008) van De Spuije tijdschrift van de Heemkundige Kring De Bevelanden schetste Gerard Lepoeter leven en werk van

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2009 | | pagina 145