ZELFPORTRET 145 manufacturenzaak werkte. Jacoba Poldermans-Van Damme overleed, inmiddels weduwe, in 1944 in Nisse. Het jonge paar woonde in Goes eerst in de Nieuwstraat, later in de Mattheus Smallegangesbuurt. Uit het huwelijk werden te Goes twee kinderen geboren: Matthijs Adrianus (1903) en Elizabeth Jacoba (1905), die Bep- pie werd genoemd en die in het vervolg nog optreedt. In 1906 slaagde Poldermans voor de hoofdakte. Ondertussen werd de energieke en talentvolle onderwijzer ook benoemd aan andere cursussen en aan de Goese Normaalschool, wat hem extra salaris opleverde. In 1909 werd Poldermans hoofdonderwijzer van de openbare lagere school te 's-Gravenpolder. Daar was hij verantwoordelijk voor een school van zo'n 140 leer lingen. In die functie had hij veel contact met het gemeentebestuur. In 's-Graven polder hebben ze vrij snel gemerkt dat ze aan Poldermans geen gemakkelijke man hadden. Zijn brieven aan het gemeentebestuur zijn kritisch en sarcastisch, aldus Lepoeter, die de jonge hoofdonderwijzer typeert als streng, gedreven, doortastend, maar ook nukkig en heetgebakerd, met een spreekwoordelijke zuinigheid. Hij was een groot verteller en genoot van de zangles, waarbij hij uitstekend viool speelde. In Goes had hij niet zonder reden de bijnaam 'Daan viool' gekregen, maar 's-Gra venpolder duidde hem aan als 'Stokvis', door zijn schrale gestalte en imponerende adamsappel. Omstreeks 1920 begon Daniël Adrianus Poldermans schetsen en verhalen in het Zuid-Bevelands dialect te schrijven. Vaak droeg hij zijn werk voor bij het Nut en allerlei verenigingen, in en buiten Zeeland. Het maakte hem betrekkelijk populair en leverde ook nog wat extra inkomen op. Veel van zijn verhalen zagen in de Mid- delburgscbe Courant en in andere bladen het licht. Zo begon hij in de Middelburg- sche van 22 januari 1921 met zijn vervolgverhaal 'Mientje' in dialect. Een aantal verhalen verscheen gebundeld, bijvoorbeeld Zuud-Bevelandsch lief en leed (1926) en Langs dieken en wegen (1934). Veel succes had hij met brieven in de Middelburgscbe Courant, die verschenen onder het pseudoniem 'Jan de Smid van Poeldurp'. Deze werden 'beantwoord' door Jewannes van Walcheren. Poldermans schreef ook nogal wat Zeeuwse liedjes en in 1927 de cantate 'Zeeuwsche Klanken en Kleuren', die op muziek werd gezet door zijn leermeester Arnoldus Lijsen. Het toen zeer bekende 'Zuid-Bevelandsch a-capellakoor' uit Goes heeft met de uitvoering hiervan veel succes gehad.5 Op muzisch gebied is Poldermans vooral bekend door zijn lied 'Geen dierder plek voor ons op aard', dat gezien wordt als het Zeeuwse volkslied.6 Over Poldermans' tekst is in de loop van de tijd hier en daar wel een en ander geschreven. Natuurlijk komen er alle clichés en topoi in voor die kenmerkend zijn voor vaderlandslievende uiringen. Het bezongen landje is het mooiste en het beste, ook de taal is de mooiste van allemaal, de eendracht is er spreekwoordelijk, de welvaart is groot. Het gewest kent zijn fiere voorgangers en onverschrokken zonen die eeuwig de roem van de provincie zullen uitdragen. Verder mogen de streekgenoten zichzelf qua karakter op de borst slaan. Als het kan een beetje hard, zouden we nu zeggen. Het volsta hier te wijzen op de tekst van Poldermans' derde strofe. Daarin brengt de tekstschrijver de onafhankelijkheid van zijn Zeeland ter sprake: '...we dulden hier geen vreemde hand...'. Bovendien wordt deze betrekkelijke independentie ver bonden met het huis van Oranje en met een verondersteld hoogstaand karakter van de zingende streekgenoten: 'We hebben slechts één enkle keus 'Oranje en Zeeland'

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2009 | | pagina 147