Woningen voor 'den werkman' 59 In het midden van de negentiende eeuw was Middelburg een bescheiden en tamelijk rustige provincieplaats, met een inwonertal schommelend rond de 18.000, waarvan het oude centrum fraai intact was gebleven, juist omdat de industriële ontwikke ling slechts langzaam invloed kreeg. Zelfs de aanleg van de spoorlijn in 1872 en het Kanaal door Walcheren hadden daar geen grote verandering in gebracht. Alleen aan de randen van het centrum, nog binnen de vesten, ontstonden wat je industriezo nes zou kunnen noemen met een ijzergieterij, een gasfabriek, een scheepswerf, een lampenfabriek, de gevangenis, een houthandel, een smelterij, een oliemolen en een meestoof. De arbeiders die er werkten, woonden dikwijls vlak in de buurt van deze bedrijven, onder erbarmelijke omstandigheden. De Middelburgse elite bekommer de zich er nauwelijks om, ondanks de beschrijvingen van vooral artsen - met name stadsgeneesheer Samuel Coronel - die erop wezen dat het toenemend aantal zieken onder arbeiders ook een gevaar kon opleveren voor de overige inwoners van de stad. Mede op hun aandringen werd in 1878 in navolging van andere steden in het land de Middelburgsche Bouw- en Verhuurmaatschappij opgericht, de opvolger van de commerciële maatschappij Eendracht Maakt Macht. Eerst en vooral bedoeld als projectontwikkelingsfirma voor vermogende stedelingen, dus om geld te verdienen met de bouw van huizen. In 1880 bouwde de Middelburgsche Bouw- en Verhuurmaatschappij zijn eerste woningencomplex voor 'den werkman' aan de Penninghoeksingel. Veel later zou het complex worden omgebouwd tot het kantoor en magazijn van de Maatschap pij, omdat de arbeiderswoningen niet voldeden. Floor Wibaut, een van de initia tiefnemers van de Middelburgsche Bouw- en Verhuurmaatschappij raakte via zijn echtgenote, Mathilde Berdenis van Berlekom, wier vader arts was en de opvolger van Coronel, geïnteresseerd in de problematiek van arbeidershuisvesting. Dat leid de in 1882 tot experimenten met woningen die specifiek voor arbeiders gebouwd werden op kleine schaal, met geringe investeringen, bekostigd uit onder andere Wibauts eigen zak. In eerste instantie ging het om een paar blokjes woningen in de Volderij laagte samen met Albert Samuel en aan wat nu Klein Vlaanderen, maar toen nog de Achtergracht heette: er was daar ook nog een kanaaltje in het midden van de straatruimte. Op foto's van de storm uit 1911, die veel bomen aan die straat deed omwaaien, zie je nog goed hoe die huizen eruitzagen: één laag, met een kap. Gemetselde gevels met zelfs enige versiering erin, een voordeur en twee ramen. Er was vaak geen ruimteverdeling. De kookplek was aangebouwd tegen de achterge vel, dat was ook de waspiek. Een privaat stond los in de tuin. Binnen werd gegeten en geslapen in alkoven. De zolderruimte bood alternatieve slaapruimte, hoewel de balken van de zoldervloer veelal niet veel gewicht toelieten. Er was nauwelijks aan dacht besteed aan de fundering; riolering was er helemaal niet, alles waterde af op het kanaaltje in de straat. Door de slechte bodemgesteldheid werd die afvoer ernstig belemmerd, zodat er veel water onder de huizen bleef staan. Natuurlijk was dat niet bevorderlijk voor het klimaat in de huizen. Er werden door Berdenis van Berlekom dan ook veel zieken, waaronder malarialijders geconstateerd.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2009 | | pagina 61