THEATRUM ANATOMICUM
87
het uitspreken van een Nederlandstalige oratie, in aanwezigheid van burgemeesters,
schepenen en raden van de stad Middelburg, vergezeld van 'ontallike toehoorders'.33
Kort daarvoor, op 12 mei 1658, had Van de Voorde de ontleedplaats al getoond
aan Louis de Bils, die daarvoor speciaal uit Sluis was overgekomen, overigens met
de tekst voor een nieuwe publicatie op zak.34 Mede dankzij de steun van zijn Mid
delburgse bewonderaars kon De Bils deze 'brief' drie dagen daarna te Rotterdam
uitgeven.35 Dit boekje, waarin De Bils een geheel eigen theorie uiteenzette over de
rol van de kort tevoren door de Leidse hoogleraar Van Horne ontdekte 'ductus tho-
racicus', een belangrijk verzamelkanaal van het lymfatisch systeem, komt verderop
nog ter sprake.36
In zijn oratie - die een jaar later buiten zijn medeweten door collega Ferdinand
Gruiwardt zou worden uitgegeven (afb. 4b) behandelde Van de Voorde 'De
natuur en het wezen, de onderzoekers en de vinders, alsmede de noodzakelijkheid
en lof voor de kunst der anatomie'.37 Als hoofdmotief voor de oprichting van de
anatomiekamer noemde Van de Voorde de economische noodzaak om goede chi
rurgijns op te leiden, omdat vanuit Middelburg 'op alle quartieren van de werelt de
coopmanschap gedreven wort'. Omdat op de talrijke schepen die daarvoor werden
ingezet, jonge chirurgijns mee werden gestuurd, die aan boord verantwoordelijk
waren voor alle medische handelingen, was het nodig om hun een degelijke genees
kundige bagage mee te geven. Want 'door lesen alleenlijck' kon men de 'gevaerlijc-
ken handt-werckeri niet leren. Maar, zo stelde Van de Voorde nadrukkelijk, de
anatomische ontledingen zouden niet alleen voor de 'jonghe leerlingen der chirur
gie' vertoond worden: het zou 'een yder' die dat wenste, vrij staan om de openbare
lessen te volgen. Daarmee pretendeerde hij overigens geen niveau te bieden 'gelyck
als op de Hooge-Schoolen en Universiteyteri. Naar die instituties werden mannen
geroepen 'van grote en diepe wijsheid', die daar door onderzoek van "s-mensen
lichaem' dingen aan het licht konden brengen 'welcke tevoren nooyt sijn bekent
geweest'. Die onderzoekspretentie had Van de Voorde niet. Hij zou zich beper
ken tot datgene wat noodzakelijk was 'voor de practijcke'. Niettemin was hij van
mening dat zijn tijd gelukkiger was dan de voorgaande eeuwen, omdat nu bijna
dagelijks 'voorname dinghen' op het gebied van de menselijke anatomie werden
ontdekt, hetgeen 'gansch profytelyck en nootwendig' was om te weten. Daarbij
werd ook het ontleden van honden, varkens, katten en andere dieren niet versmaad,
omdat via deze 'levendighe opsnijdingen' eveneens 'nieuwe en te voren ongehoorde
saekeri waren gevonden. Door dit alles kon de mens ervaren 'hoe wijselijck hij
geschapen en geformeerd is'.
Uit Van de Voordes oratie wordt ook duidelijk hoezeer de eerder genoemde De Bils,
'onsen bysonderen gantsch toegenegen vrient', in Middelburg indruk had gemaakt.
De Bils' status als 'een seer expert anatomicus' was voldoende bewezen door zijn
gift aan de 'sny-kamer tot Leyden, aen wien hij neffens een gebalsemt Lichaem
soo konstige en kostelicke geraemten ver-eert heeft'. Maar ook zij die 'tot Sluys te
synen Ed. huyse' de daar aanwezige preparaten gezien hadden, 'konnen sich niet
ghenoegh over syne wetenschap verwonderen'. Van de Voorde zelf was met name
te spreken over De Bils' 'wetenschap om een gantsch lichaem seer gemackelyck
sonder eenigh bloetstorten te ontleden'. Ook 'syne konste [om] levendighe dieren
den buyck en borst op [en te] snyden, en dan dat beest noch 4 a 5 uren levendigh
[te] houden', kon op Van de Voordes grote bewondering rekenen. Hij eindigde ten