THEATRUM ANATOMICUM 93 gekend, schreef in 1857 dat de naturalia, na de opheffing van het chirurgijnsgilde in 1795, 'op weinige overblijfselen na' spoorloos waren verdwenen.56 In zijn tijd bewaarde men in de Middelburgse Geneeskundige School nog enkele preparaten uit de voormalige anatomiekamer, te weten wat 'slangen op liquor', 'enkele patho- logica', alsmede 'eenige geraamten en andere groote voorwerpen'.57 Uit vroeger tijd kon hij zich ook nog vier schilderijen herinneren, voorstellende Hippocrates, Galenus, Paulus en een onbekende grootheid. Deze schilderijen volgens De Man 'zonder eenige kunstwaarde' waren bij de afbraak van het gebouw voor drie gul den verkocht. Eén voorwerp uit de collectie van de anatomiekamer is - tot 1940 nog wel te tra ceren. In de voormalige Oudheidkamer van het Middelburgse stadhuis werd name lijk een groot schouderblad van een walvis bewaard, met daarop de geschilderde afbeelding van een anatomische les. Een door Schoute gepubliceerde foto (afb. 8) is helaas erg onduidelijk, maar gezien de onmiskenbaar zeventiende-eeuwse kledij van de afgebeelde personen is op dit schouderblad waarschijnlijk een ontleding onder leiding van Cornelis van de Voorde afgebeeld.58 De schilder zou een zekere O.J. Steenberg zijn geweest, over wie niets naders bekend is. De stichting van een Collegium Medicum Medioburgense 1668) Nu de gelegenheid zich voordeed, kwam er als vanzelf de behoefte aan meer. Want deels samenhangend met het gereedkomen van de nieuwe chirurgijnskamer als def tige vergaderlocatie, kwam een tweede gezelschap tot stand, ditmaal van uitsluitend gepromoveerde artsen. Op 5 september 1668 werd onder leiding van Anthony Everaerts, dokter bij de Waalse armen, het Collegium Medicum Medioburgense opgericht, onder de zinspreuk 'Majestate et Fide'. Strikt genomen presenteerde Everaerts zijn collegium als een heroprichting, want ook in het begin van de zeven tiende eeuw was er al kortstondig sprake geweest van een Collegium Medicum Medioburgense. Toen echter was dit gezelschap uitsluitend uit de vier stadsgenees heren samengesteld.59 Nu verzamelde Everaerts in zijn collegium alle bij een Mid delburgse instelling (Gasthuis, stad, diaconie, etc.) praktiserende artsen. De eerste aanleiding tot de oprichting van het artsencollegium zal zijn geweest het simpele feit dat de nestor van de Middelburgse geneeskunde, de nog in Padua opgeleide Pieter Burs, in 1667 was overleden. Everaerts was hem kort daarop in die functie opgevolgd.60 Samen met de twee overige stadsartsen, Florentius Michiels en Cornelis van de Voorde, zou Everaerts het kernbestuur van het 'hernieuwde' collegium vormen. Van de Voorde, de lector anatomie en medeoprichter van het gemengde Collegium Anatomico Chirurgicum, werd nu ook scriba (secretaris) van het nieuwe, aanvankelijk uit elf leden bestaande artsencollegium. Van hen had oprichter Everaerts als enige in Groningen gestudeerd, al was hij aansluitend (in 1650) aan de Leidse universiteit gepromoveerd. Zeven anderen hadden eveneens in Leiden gestudeerd en de drie resterende artsen waren in Utrecht gepromoveerd (zie bijlage 2 en 3). Op het moment van oprichting omvatte het collegium vrijwel alle in Middelburg werkzame artsen, met uitzondering van de stadspestmeester Jacob du Buisson, die in 1648 als medisch student in Utrecht was ingeschreven, maar die deze studie nooit met een academische promotie had afgerond. Ook de predikant Johannes de Mey, die ooit in Valence de graad van 'Medicinae Doctor' had behaald, maar die voor zover bekend nimmer als arts werkzaam is geweest, ontbrak op de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2009 | | pagina 95