THEATRUM ANATOMICUM 95 patiënten niet zou mogen wegkapen. De leverantie van medicijnen - via apothekers of via eigen kanalen - werd eveneens aan regels gebonden. Maar bovenal diende men de status van het medische beroep zelf hoog te houden. Zo was de leden van het collegium het baardscheren of enige andere vorm van Vernederend werk' ten strengste verboden. Daarmee werd inderdaad een duidelijke scheidslijn getrokken ten opzichte van de chirurgijns, die het baardscheren immers als een onontbeerlijke nevenactiviteit uitoefenden. Van een echt afzetten tegen de chirurgijns in persoon lijke zin kan daarbij overigens nauwelijks sprake zijn geweest, want ten minste drie van de (later) aan het collegium deelnemende artsen waren tevoren eerst zelf tot chirurgijn opgeleid. Van belang was verder dat elk lid van het collegium beloofde naar vermogen 'de geneeskundige stand te verdedigen tegen de aanvallen van vij anden'. Hoe deze laatste regel precies geïnterpreteerd moet worden, is niet geheel duidelijk. Maar dat Everaerts en de zijnen voor de 'Medicinae Doctores' een duide lijke rol zagen weggelegd - en een andere, meer leidende dan die van de chirurgijns - mag hieruit wel worden geconcludeerd. Dit wil echter niet zeggen dat men medische nieuwigheden of discussies uit de weg ging. Integendeel, een van de interessantste bepalingen uit het reglement van het collegium is het voorschrift dat de 'Assessor' op iedere bijeenkomst, ofwel 'een Aphorisme van Hippocrates' aan de orde zou stellen, dan wel een geval uit de prak tijk, of een 'Medico-Physische kwestie'. Tot dit laatste onderdeel behoorde - naar we gerust mogen aannemen ook de resultaten van uitgevoerde anatomische dis secties en onderzoekingen. Op de daarop volgende vergadering van het collegium zou dan over het ingebrachte onderwerp een open discussie plaatsvinden, waarbij iedereen zijn mening zou mogen zeggen, 'vrij en met alle securiteit'. Kortom, een van de voorname doelstellingen van het artsencollegium was dus ook de uitwisse ling - op basis van gelijkheid - van expertise en connaisseurschap. Mogelijk hebben de Middelburgse artsen zich op dit punt nog laten inspireren door het Collegium Privatum Amstelodamense, een puur op onderzoek gericht artsengezelschap dat in 1664 te Amsterdam was opgericht. Deze groep had juist het jaar tevoren een eer ste bundel met anatomische onderzoekingen gepubliceerd.65 Een mogelijke Leidse beïnvloeding komt hierna ter sprake. "Wel ligt voor de hand dat vanaf het moment van oprichting van het Collegium Medicum Medioburgense de rol van het samen met de chirurgijns ondernomen Collegium Anatomico Chirurgicum gemarginali seerd moet zijn. Een succesvolle samenwerking met de heelmeesters mocht immers niet ten koste gaan van het herwonnen zelfbewustzijn van de artsen. Van het geza menlijke collegium zijn mij na 1668 in elk geval geen grote wapenfeiten meer bekend. Wel heeft de anatomiekamer naar het zich laat aanzien - tot aan Van de Voordes dood in 1679 goed gefunctioneerd, waarbij de 'deftige' gildekamer het decor van de bijeenkomsten van beide collegia zal zijn geweest. Met zijn meervoudige doelstelling identiteitsvorming, disciplinering, belangen behartiging, kennisuitwisseling, discussie (en wellicht een beetje onderzoek) - ver tegenwoordigt het Middelburgse artsencollegium een fraaie tussenvorm van een beroepsregulerende instantie, zoals een gilde, en een 'geleerd' genootschap, waarin wetenschappelijke bevindingen worden gepresenteerd en besproken.66 Ook de col legiumleden zelf moeten dit zo hebben ervaren, getuige het feit dat Van de Voorde zijn collega's Everaerts en La Rore in 1679 aanduidde met de term 'konstgenoot'.67 De term 'konstgenootschap' kwam juist rond deze tijd in zwang als Nederlands

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2009 | | pagina 97