THEATRUM ANATOMICUM
97
dan in het universitaire anatomisch theater, vernieuwend klinisch-anatomisch en
chemisch-farmaceutisch onderzoek gedaan.70 Juist deze ontleedplaats werd sterk bij
het onderwijs aan studenten ingezet. En net zoals dat in 1668 in Middelburg zou
gebeuren, was ook in het Leidse gasthuis een deftige chirurgijnskamer ingericht, die
zowel voor de chirurgijnsexamens, als voor de bijeenkomsten van het Leidse col
legium werd benut.71 Het feit dat vijf leden van het Middelburgse artsencollegium
hun proefschrift mede aan De le Boë Sylvius opdroegen, onderstreept de impact
die deze inspirerende hoogleraar op zijn pupillen moet hebben gehad. De Leidse
inslag van het Collegium Medicum Medioburgense zal er in latere jaren niet min
der op zijn geworden. Want vrijwel alle na 1668 toegetreden leden van dit Zeeuwse
artsengezelschap hadden in Leiden gestudeerd (zie bijlage 3). De enige uitzonde
ring was de in Utrecht opgeleide Jacob de Herde, een jaargenoot van twee eerdere
'Utrechtenaren', Franciscus Baute en Johannes Lippens. Hij zal vermoedelijk door
hen bij het collegium zijn betrokken. Verder waren twee van de later toegetreden
leden, Adrianus Vereist en Elias Sautijn, na hun Leidse studie - vermoedelijk uit
kostenoverwegingen uiteindelijk in Harderwijk gepromoveerd.
Opvallend is ook dat nagenoeg alle Middelburgse artsen qua afkomst geboren
Zeeuwen waren, die na hun studie weer op de Zeeuwse thuisbasis waren terugge
keerd. Van de drieëntwintig leden van het collegium heeft de wieg in éénentwintig
gevallen in Zeeland gestaan. Vijftien waren op Walcheren geboren (waarvan dertien
in Middelburg, één in Vlissingen en één in Oostkapelle); vier artsen kwamen oor
spronkelijk uit Zeeuws-Vlaanderen (uit respectievelijk Aardenburg, Sluis en Phi
lippine) en een andere kwam van het eiland Tholen (uit Sint-Maartensdijk). Van
de laatste twee Zeeuwen ten slotte is enkel bekend dat zij geboren Zeeuw waren.
Van de twee buiten Zeeland geborenen, was er één, Hugo van de Brande, met
dusdanig sterke Zeeuwse familiebanden, dat deze zijn schooltijd in Middelburg
aan de Latijnse School had doorgebracht. Op dat gymnasium hadden trouwens
veertien van de drieëntwintig artsen die ooit lid van het collegium, waren hun
vooropleiding genoten. Al met al was er slechts één arts zonder Zeeuwse fami
liebanden, te weten John Wedderburn uit 's-Hertogenbosch. Hij was de zoon
van de Schot Alexander Wedderburn (overleden 1670), predikant van de Engelse
gemeente aldaar. Wat hem naar Zeeland bracht, is niet bekend. Vermoedelijk was
het een kwestie van vriendschap. In Leiden had Wedderburn gelijktijdig gestudeerd
met vijf andere leden van het Middelburgse collegium, te weten met de even oude
Jacobus Michiels (gepromoveerd in 1666), en met de iets jongere Samuel du Pré
(gepromoveerd in 1668), Cornelius Tessingh (gepromoveerd in 1668), Antonius
de Heyde (gepromoveerd in 1668) en Abraham Bultynck (gepromoveerd in 1669).
Ook Josephus Hill, die in 1667 als predikant bij de Engelse Kerk van Middelburg
werd bevestigd, had gelijktijdig met John Wedderburn in Leiden gestudeerd. Johns
vader, ds. Alexander Wedderburn, had hem in juni 1667 bij de Engelse Gemeente
van Middelburg aanbevolen en tot aan zijn vroegtijdige dood in 1673 zou John
Wedderburn als 'deacon' bij deze kerk zijn betrokken.72
De teloorgang van de Zeeuwse medische colleges omstreeks 1680
De laatste toetreding tot het artsencollegium moet omstreeks 1679, het sterfjaar
van oprichter Everaerts, hebben plaatsgevonden. Dat jaar werd Isaac Loens dokter
van de Waalse diaconie. Zijn naam is de laatste die aan de ledenlijst is toegevoegd.