Op de Brouwersdam had hij de weg alleen en dwaalde af, terug,
naar het morgen van de ww-aangifte. Ook kreeg hij daar plots
die grote behoefte om de handtekening op de vrijkaartjes te
zien, greep naar zijn portefeuille, en drukte op de knop voor de
plafondverlichting, en stak met een lucifer een Camel op, en
bemerkte tot zijn verbazing dat hij op de ventweg reed, de weg
van patat en kite-surfers. Zoveel handelingen en gedachten met
de macht over het stuur. Coen verloor zijn macht over het
stuur en reed het zand in, kwam diep in stuifzand tot stilstand
en dacht vijf minuten lang dat zijn hart het ging vertikken.
Maar nee. En weer enigszins bij zinnen, natuurlijk was er geen
beweging in te krijgen, bedacht hij dat hij nu eindelijk eens de
WW zou kunnen bellen, hij moest al een zilveren lid zijn, maar
zag er vanaf, was veel te moe voor het gedoe. Hij schoof het
koffertje onder de stoel. Hij krulde zich op. Hij stak nog eens
op. Morgen kon hij verder zien. Nu ging hij slapen. Elke dag
heeft genoeg aan zijn eigen kwaad, dacht hij, iedere dag weer.
En als er een vloedgolf komt dan word ik vanzelf wakker.
Gelukkig is het geen volle maan.