waarom ze lachten, zo klonk het.
Het was lachen in het kwadraat: kwaadaardig,
tegen iedereen gericht, ook tegen zichzelf.
Het liefst hadden deze mannen zich doodgelachen.
Twee mannen, twee lachers. Hun dienst in de haven
zat erop. Hun helmen, hun stofmaskers,
hun veiligheidsbrillen ver weg. De haven plat
gebombardeerd met gelach, veronderstelde ik.