EEN ARNEMUIDENAAR
OP GARNALENVANGST
Voorpublikatie uit een nieuw boek van Jules van Bevlen
4
Dit najaar verschijnt bij
Uitgeverij Hedeby Publis
hing B.V. in Leeuwarden
een nieuw boek van Ant
werpenaar Jules van Bey-
len onder de titel 'De
Hoogaars, en de visserij
van Arnemuiden'. Het
wordt een omvangrijk,
royaal geïllustreerd stan
daardwerk waarin de au
teur uitgebreid in gaat op
nagenoeg alle zaken die
met de Arnemuidse
hoogaars te maken heb
ben: het bouwen van de
hoogaars (het boek bevat
gedetailleerde bouwteke
ningen en beschrijvingen),
de kunst van het zeilend
vissen, de gereedschap
pen aan boord, het dage
lijks leven van de Arne
muidse vissersbevolking,
de rampen waardoor ze
getroffen werden, hun
economische situatie, ei
genlijk zijn er geen aspec
ten van de hoogaars die
niet in het boek behandeld
worden - zelfs het brei-
patroon van de authentie
ke Arnemuidse visserstrui
is opgenomen.
Om U een indruk te geven
van Van Beylens nieuwe
boek volgt hier een voor
publikatie. Elders vindt U
een gesprek met de au
teur, en de bestelinforma
tie staat op pagina 27.
Evenals in Veere werd vanuit Vlissin-
gen op tij gevist. Bij eb werd afgeva
ren en dat ging bij de sluis vaak ge
paard met gedrum en gekraak, want
iedere visser wilde wel eerst en zo
vlug mogelijk buitengaats geraken.
Het ging er dan vaak erg onvriendelijk
en ongezouten aan toe. Door gebruik
te maken van de ebstroom kon men
zelfs bij weinig wind— een heel eind
opschieten en ook vissen. De heen-
en terugreis duurden ieder zowat zes
uur. Bij heel weinig wind werd de
hoogaars een kilometer of tien buiten
Westkapelle geroeid met de lange
slagriemen. Dat gebeurde op het
'wekkertje' dat op het luik van het kot
werd geplaatst. Na een kwartier loste
men elkaar af en dat ging heel precies.
'Het was zwaar werk: ik ging soms
niet in mijn kooi, ik viel erin.
De thuisreis werd aangevat met de
vloedstroom, zodat de vissers na on
geveer twaalf uur weer in de haven
konden afmeren. De garnalenvisserij
werd bedreven met twee garnalenkor-
ren, een soort schrobnet ook boomkor
genoemd. Tijdens de heenreis werden
de korren klaargelegd om te worden
uitgezet. Op een door de schipper be
paald tijdstip en op de gewenste vis
grond werd de hoogaars met de kop
op de zee en de wind gelegd en werd
een koelben in de mast gehesen ten te
ken dat het vissen begonnen was. De
schoten werden losgezet en men liet
de zeilen killen. Nu konden de twee
korren aan stuurboord overboord wor
den gezet, een aan het voorschip, een
andere aan het achterschip. Naar al
oude gewoonte sprak de schipper dan
de wens 'op hoop van zegen' uit. Hoe
wel een kor niet heel zwaar woog,
was ze door het fijnmazige net en de
lijnen toch een vrij onhandelbaar
ding, in het bijzonder op een rollend
en stampend, vrij drijvend schip. Men
moest er voor zorgen niet aan klam
pen of korvijnagels te haken, waarom
er op deze hoogaarzen ook geen boven
het boeisel uitstekende bolders voor
handen zijn.
Eerst werd de kuil op het voorschip
overboord gezet. Het net stroomde
dan uit, waarna de ruifel met de ijze
ren viskoppen volgde. Hetzelfde ma
noeuvre werd op het achterschip her
haald met de tweede kor. De schoten
werden dan aangehaald en het schip
kwam dwars op de stroom te liggen,
waardoor het begon te verlij eren,
daarbij de korren over de zeebodem
slepend. Afhankelijk van de diepte
van de visgrond, de sterkte van de
stroom en van de wind, bepaalde de
schipper hoeveel reep er moest wor
den uitgevierd. Dit kon worden nage
teld aan de hand van muisjes op de
reep, die daar om de vijf vadem (1 va
dem: 6 voet of 1,698 mtr.) op aange
bracht waren. Werd teveel gevierd,
dan hing de kor voorover en klapte de
smoel van het net zelfs dicht.
IK GING SOMS NIET
IN MIJN KOOI,
IK VIEL ER IN'
Te weinig reep had tot gevolg dat de
kor niet voldoende grond raakte en het
net boven de grond scheerde. Op be
vel van de schipper werden de repen
belegd. De voorreep liep over de eer
ste lipklamp op het boeisel, vlak naast
het braadspil en werd belegd op een
van de moedernagels van de eerste
wrang achter het braadspil. Op de
voorreep zat nog een tweede touw: de
menne. Die zat met een ankersteek op
de reep en werd belegd op een nagel
van een klos in de stuurbak, binnen
handbereik van de schipper. De ach-
terreep liep van de achterste kor door
een gat in een houten klos „de flod-
5
der en vandaar over de tweede
klamp op het boeisel, even voor de
mastbank. Hij werd belegd op een
klamp op de zwaardknie. In de flod
der zat een tweede gat en daar was
een flodderlij n ingeschoren. Die
werd met een end belegd op het stuur-
boogje en met het andere op een
klamp op de laatste wrang van de
stuurkuip of op een langsscheeps ge
plaatste korvij nagel, die door dezelf
de wrang stak. Met de
menne en met behulp van het
zwaard kon de schipper
vanuit de stuurkuip de
hele zaak besturen.
Men viste met
de korren
"dwars van het
schip, dat met
ruime wind
verlijerde. Was er aan
leiding om achterlijker dan dwars
te vissen door verandering van de
stroom— of windrichting of om in een
bepaalde windrichting te zeilen, dan
werden de schoten dunner gezet en
werd het schip door middel van de
menne meer bij de wind gelegd.
Daardoor kwamen de korren dichter
bij elkaar te liggen en de ene voor de
andere, waar ze feitelijk op ruime af
stand naast elkaar moesten gesleept
worden. Om de sleep te ordenen,
werd dan gebruik gemaakt van een
wipperstok of loefhout. Dit was een
lange spier met een lipklamp, die te
gen de reep van de kor werd geplaatst,
waardoor de voorste kor een eind
werd weggedrukt. De achterkant van
de wipperstok steunde tegen het boei
sel. Vermoedelijk kwam de wipper
stok eerst tegen het einde van de 19e
eeuw in gebruik. Dat kan worden af
geleid uit de bestekken van de ge
bouwde schepen. In deze documenten
worden de bij het schip te leveren los
se delen opgesomd: mast, spriet, of
giek en gaffel, roer, zwaarden, 'aak en
boom stok', boegspriet en riemen.
Soms staan de afmetingen van die de
len erbij vermeld. Het valt op dat de
afmetingen van de ruifels van de kor
ren niet in de oudste bestekken wor
den genoemd. Uit oudere documenten
blijkt echter dat bij nieuw gebouwde
schepen tot vier ruifels werden gele
verd, terwijl regelmatig nieuwe rui
fels werden besteld of oude werden
aan de wipperstok vastgemaakt, naast
het schip te water gelaten en tot op ca.
8 vadem afstand gevierd., verzwaard
met een zeugje. Door de lijnen aan de
wipperstok te vieren of in te palmen,
kon het schip gemend worden om het
in de gewenste koers te houden. Door
het zeugje dat 20 a 25 kg woog
op te halen of te laten zakken, kon ook
de snelheid worden aangepast. In
plaats van de kluiffok werd ook wel
de vlieger gebruikt. Door zijn vorm
was die beter geschikt, maar als er
weinig wind was, werd 'neusje fok'
gevaren. De stagfok werd dan ten dele
gestreken, zodat de bovenste rifkous
van het voorlijk als hals kon worden
gebruikt en die van het achterlijk als
schoot.
Een sleep kon tot een uur duren en
daarvan werd gebruik gemaakt om in
het kot wat te rusten en te eten. De
jongen moest ervoor zorgen dat de
avempeur brandde, zodat de nodige
koffie kon worden gezet, tenzij dit bij
afwezigheid van een jongen door de
potman werd behartigd. De maaltijd
bestond doorgaans uit brood, want
voor een warm maal was er zelden
tijd en de omstandigheden waren er
ook niet naar. Vroeger beschikten de
hersteld. Een 'wupstok' wordt voor
het eerst in een bestek genoemd in
1885 te leveren bij een hoogaars
met bezaantuig met een 'zout en kool
bak, 3 ruifels, 2 aak en boomstokken,
2 dweilstokken en 2 mikken
wupestok'.
Als er te weinig wind was, werd het
kontzeil bijgezet tegen het afvallen en
om bij te liggen. 'Met het kontzeil was
het moeilijk zeilen; dan was er te veel
wind, dan te weinig: men moest
voortdurend bergen en hijsen; 'was el
lendig werk'. Het kontzeil. ookgatzeil
of noodzeil genoemd, moet omstreeks
1892 in gebruik zijn genomen. In het
begin werd er een oude fok of kluiffok
voor gebruikt. Later werd dit zeil spe
ciaal gemaakt. 'Als men moest roeien
en men zetten het zeil bijdan was er
maar een roeier nodig en kon de ande
re werken' Een andere methode om
het gebrek aan wind enigszins te on
dervangen was het uitzetten van een
waterzeil. Daarvoor werd de kluiffok
J. van Beulen 199B