22 CONSENT NR. 26 VOORJAAR 2010
ter zijn uitgaven moest verantwoorden, dus ook de betalingen
voor zeehonden, bestaan in Zeeland voor vele jaren nog de
kwitanties. Daarin staan de gegevens met handtekening dan
wel handmerk van de aanbrenger van de zeehond. Door mid
del van deze kwitanties is het mogelijk een beeld te vormen
van een vrij onbekende activiteit: de kleine visserijen op de
Zeeuwse Stromen.
Grote schepen die uitgerust werden voor de haringvangst of
walvisvaart werden goed geadministreerd, maar de activiteiten
van de "kleine vissers" werden dat niet. Zo is het te herleiden
dat de Zeeuwse zeehondenjacht aanvankelijk door Zeeuwen
uitgevoerd werd, maar vrij spoedig, in het midden van de ze
ventiende eeuw, een grote inmenging kreeg van Friese vissers
afkomstig van Schiermonnikoog. Tot in de tweede helft van
de achttiende eeuw zouden deze Friezen een zeer belangrijke
rol in de zeehondenjacht in Zeeland blijven spelen. Aan het
einde van de achttiende eeuw ging de familie van der Kloos
ter uit Burgsluis zich specialiseren in de jacht op zeehonden.
Een kostbare activiteit die de beschikking over zware netten
en een hoogaars vereiste. (Men gebruikte voor de twintigste
eeuw voornamelijk netten om zeehonden te vangen; vuurwa
pens werden pas later de belangrijkste vangsttechniek.) Daar
enboven diende men bijzonder goed geïnformeerd te zijn
over de plaatselijke omstandigheden.
Jagers op de Oosterschelde
foto coll. Bezoekerscentrum Saeftinge
De familie van der Klooster was zeer actief in het reddingwe
zen en was zeer bekend met deze omstandigheden. Dat deze
familie een heldhaftige rol in het reddingwezen vervulde blijkt
onmiddellijk uit het grote aantal onderscheidingen dat hen
ten deel viel. In de periode 1880-1892 waren reeds 16 zilveren
medailles van de Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding
van Schipbreukelingen aan hen uitgereikt.
De premieregeling, zoals die in Zeeland ontworpen was, over
leefde telkenmale de grote staatkundige veranderingen die
ons land gekend heeft. Na korte onderbrekingen hervatte men
steeds opnieuw de betaling van premiën. Vanaf 1900 gold de
premie in het gehele Koninkrijk, dus ook voor de Waddenzee.
Pas in 1942 werd door de Duitse bezetter het premiestelsel af
geschaft in het kader van de afstemming van de Nederlandse
jachtwetgeving op het Duitse Reichsjagdgesetz. Na de bevrij
ding werd wel gevraagd om de premie opnieuw te introdu
ceren, maar gezien de grote waarde die de bontvacht van de
zeehond gekregen had, achtte men een herinvoering van de
premie niet noodzakelijk. Al gauw werd duidelijk dat de enor
me jacht op jonge zeehonden die geschoten werden voor de
bonthandel, desastreuze gevolgen voor de populatie had. We
tenschappelijk onderzoek van prof. dr. J.L. van Haaften deed
het ministerie besluiten om met ingang van 1963 de jacht op
zeehonden in het gehele Koninkrijk te sluiten.
CONSENT NR. 26 VOORJAAR 2010 23
De aanleiding voor de premieregeling voor gedode zeehon
den uit 1591 zat niet direct in de aantallen zeehonden die in de
Zeeuwse wateren zwommen, maar in de omvang van de vis
bestanden in de tweede helft van de zestiende eeuw. Desas
treuze vistechnieken en de onmogelijkheid de visserij te regu
leren deden de Staten van Zeeland uiteindelijk ook een premie
voor zeehonden introduceren. De introductie van de premie
had een tweeledig doel: ten eerste bood het een financiële
ondersteuning voor een deel van de bevolking dat het niet
breed had en ten tweede dacht men een concurrent in de
visserij op onder druk staande visbestanden weg te nemen.
Ook in gebieden waar de zeehonden niet tot weinig frequent
voorkwamen, bijvoorbeeld in de Zuiderzee, nam men maatre
gelen de visbestanden te beschermen. Zo was het in Holland
verboden kleine vis aan eenden, varkens en andere beesten
te voeren. Zeehonden waren wel aanwezig in de Waddenzee,
maar maatregelen ter conservatie van visbestanden bleken
daar moeilijk te introduceren. Aan de Friese kust bijvoorbeeld,
stelden de Staten van Friesland in 1727 een vangstverbod in
op zeeschol vóór half april. Het niet gebonden zijn van Gro
ningse vissers aan deze bepaling, aangezien het niet om wate
ren ging die tot het territoir van Friesland behoorden, deed de
regeling reeds in 1728 mislukken.
geschiedenis en iets dat hoort bij vroeger eeuwen. Waar men
dat instrument nog steeds toepast geeft dat uitdrukking aan
falend visserijbeleid door de overheid of economische motie
ven voor het gebruik van zeehonden, zoals bijvoorbeeld in de
vorm van bont of olie. De voorbeelden van Canada en Noor
wegen liggen hierbij voor de hand. Dat het onterecht is de
zeehond nog steeds bloot te stellen aan het jachtinstrument is
op basis van het voorgaande duidelijk geworden.
De zeehond wordt in Nederland dan ook niet meer beschouwd
als natuurlijke hulpbron die geëxploiteerd moet worden. Ook
de kwalificatie als schadelijk gedierte behoort tot het verleden.
Tegenwoordig zien we graag zeehonden en daar waar deze in
de problemen komen, bijvoorbeeld doordat ze hun moeder
kwijtraken of een trauma of ziekte oplopen, worden de dieren
opgevangen, behandeld, verzorgd en weer vrijgelaten. Ten
aanzien van dieren zijn we in Nederland een trede hoger ge
komen in de beschaving, waarbij we positief naar zeehonden
kijken. De alles verslindende viseter is in de geschiedenisboek
jes gekomen en de zeehond is een prachtig element in onze
omgeving geworden dat door een ieder gekoesterd wordt.
Redenen die in de voorbije eeuwen aangevoerd zijn om over
te gaan tot de bejaging van zeehonden, met of zonder premie,
zijn eigenlijk variaties op het thema. Dat de zeehond niet de
oorzaak was van slechte vangsten constateerde reeds Dr P.P.C.
Hoek, grondlegger van het RIVO (Rijksinstituut voor Visserij-
onderzoek), aan de vooravond van de herintroductie van een
premiebetaling voor zeehonden in 1900. Slechte vangsten van
zalm in de Rijn- en Maasmonding leidden in 1890 tot klach
ten over het aantal zeehonden. De zeehond kreeg de schuld
van de slechte vangsten, terwijl in 1891 en 1892 de vangst van
zalm veel beter was ondanks eenzelfde aantal zeehonden. Dat
de premie weer geïntroduceerd werd was niet het gevolg van
een regeling die de feitelijke omstandigheden in ogenschouw
nam, maar moet gezien worden als een stap om aanhoudende
klachten te doen verstommen, ongeacht de onderbouwing.
Zoals Dr Hoek in 1895 in een advies aangaande de visserij in de
Dollard de relatie tussen een toename van het aantal zeehon
den en een afgenomen vangst omschreef: "...eene meer op
geruchten en indrukkendan op behoorlijk waargenomen feiten
berustende bewering..".Toen prof. van Haaften in 1959 dan ook
begon daadwerkelijke feiten te verzamelen en de populatie te
onderzoeken betekende dit zoals gezegd een ras einde van de
zeehondenjacht met ingang van 1963.
Dat er interacties bestaan tussen zeehond en visserij is duide
lijk, maar deze liggen veeleer op het vlak van verstrikking van
de zeehond in vistuig met verdrinking tot gevolg en mogelijke
schade aan het vistuig voor de visser. Tegenwoordig wordt
gewerkt aan oplossingen die deze interactie verminderen ten
behoeve van zeehond en visser. Toepassing van zeehonden
jacht als instrument moet gezien worden als onderdeel van de
Pieter 't Hart, zoon van Lenie, is op 19 april 2007 gepro
moveerd aan de Vrije Universiteit in Amsterdam op zijn
proefschrift "Zeehondenjacht in Nederland, 1591 -1962".
Negen jaar lang heeft hij vele archieven doorgespit, op
zoek naar unieke, vaak lang vergeten gegevens. In zijn
proefschrift beschrijft Pieter de zeehondenjacht zoals die
in Nederland bestaan heeft gedurende een periode van
bijna vierhonderd jaar. Zeeland introduceerde in 1591
een premieregeling voor gevangen zeehonden. Voor elke
gedode zeehond betaalde het bestuur van die provincie
voortaan een som geld. De jacht op zeehonden zou bijna
vier eeuwen blijven bestaan. De wandeling door de tijd
die Pieter 't Hart in zijn boek maakt, levert een uniek stuk
(vaak onbekende) vaderlandse geschiedenis.