1930-1940
4 CONSENT NR. 26 VOORJAAR 2010
(foto 1) de YE 62 in 1930: de eerste reis naar Roubaix met het nieuwe schip van schipper Sinke. Op het voordek links schipper Sinke,
er naast de jonge Philipse. Op de kant Rioul voor het stuurhuis en Marie voor de ingang van de herberg.
foto: archief van F. Philipse
Op dinsdag ging het dan voorbij Gent de Schelde op. Het wa
ter stond er toen heel wat lager dan nu weet Philipse (enige ja
ren geleden heeft hij de tocht nog eens overgedaan met een
plezierjacht, tot Spiere). Als er mensen aan de kant stonden die
een emmer omhoog hielden, was dat een teken dat ze mos
selen wilden kopen, en dan werd er even gestopt. De maat
werd genomen met rieten mandjes, op Yerseke gemaakt. Er
waren drie maten: het kleinste was goed voor ongeveer 1 kg,
het grootste vulde een zinken emmer. De prijs voor 1 kg was
toen, anno 1926, één frank(!). Er werd ook verkocht aan sluizen,
en aan de passerende binnenvaart, meestal spitsen dus.
's Avonds ging men het Spierekanaal op, tot aan het sas voor
de Franse grens bij Leers Nord (8,4 km). Daar werd aan bak
boord gemeerd bij het cafeetje van ene André Boute. Ook
daar stonden de emmers al klaar met hun bestelling. Een van
de vaste klanten was André Kerckhove, de burgemeester. Die
sprak alleen maar Frans (aan het begin van het Spierekanaal
spreken ze nog Vlaams). Dat cafeetje bestaat nog steeds en is
nu een soort alternatieve kroeg voor werklozen en daklozen;
er is ook een soort kringwinkel. De madam die er bedient wil
geen fooi, want ze is de patronne en die horen geen fooi te
krijgen! Aan de sluis was er ook een winkeltje ten bate van de
schippers. Daar deed Sinke steevast inkopen, o.a. "rode kaas"
waar hij verzot op was.
Op woensdagmorgen werd dan bij de douane uitgeklaard en
ingeklaard. Hier moesten ook invoerrechten worden betaald.
De stipte Sinke probeerde precies om tien uur te Roubaix te
zijn, aan de brug bij de ons gekende herberg. En dat de mos
selen in trek waren bewijst wel de foto (foto 4) uit 1927 (op de
foto is het schip voorbij de herberg gemeerd). Rijen mensen
die voor en achter staan aan te schuiven, op de kade en tot op
de brug! Je ziet ook mensen met een emmer.
De hele dag werd er verkocht. De fiets aan boord was van een
Fransman die een handje toe kwam steken: dat was echt wel
nodig met die massale toeloop van de klanten. Het was zwaar
werk voor de knecht en zijn Franse helper: de mandjes vullen
met een schop en ze dan aangeven. Oom Sinke noteerde de
bestellingen en incasseerde. Al zijn zakken raakten zó vol mun
ten, dat hij volgens Philipse onherroepelijk verdronken zou zijn,
mocht hij overboord zijn gevallen!
De herberg op de foto was van Marie en Rioul. En 's avonds
kookte Marie (een gezette dame, steeds met een witte schort)
voorde bemanning. Philipse herinnert zich het keukentje nog
goed. .Marie kon heel goed koken: ze was vroeger kokkin ge
weest bij een graaf. Er kwam vaak kip op tafel. Het café zelf
werd gerund door Rioul, de man met de bolhoed. Het water
in het kanaal was toen heel helder (nu ziet het er uit als inkt!).
Maar de ratten, die waren er toen ook al.
Wanneer ook de hengst YE 199 (foto 2) van de partij was, werd
er al eens gebuurt. Philipse herinnert zich de 199 als een snel
CONSENT NR. 26 VOORJAAR 2010 5
(foto 2) De YE 199: eigendom van de fam. de Rooij; dit schip voer vanaf 1931
ook op Roubaix. Marie, in witte schort, staat in het midden.
schip. Hij genoot van de verhalen die verteld werden, maar na
twee biertjes in het estaminet vond de schipper dat er genoeg
gedronken was. Dus was het om negen uur gaan slapen.
Op donderdag vertrokken ze in alle vroegte om te proberen
zo ver mogelijk te geraken, liefst tot in Gent. Er was immers die
lastige sluis in Terneuzen waar je anders zes uur moest wach
ten. Hadden ze geluk, dan waren ze vrijdagnacht thuis, maar
meestal werd het zaterdagmorgen.
In 1930 had Sinke, speciaal voor de mosselvaart, een nieuw
schip laten bouwen bij Boot in Alphen aan de Rijn (foto 1).
Lengte 16m65 en breedte 3m65. Het visserijnummer werd YE
62 en er stond een 35 pk Industrie motor in (nu varen ze al ge
makkelijk met 600 pk). De foto uit 1930 is genomen op de eer
ste tocht naar Roubaix. Op het voordek: met handen in de zak
eigenaar Sinke, daarnaast op de mast geleund dekknecht Fer
dinand Philipse, toen 16 jaar, nu 95. Op de achtergrond weeral
Marie met haar witte schort, en Rioul met zijn bolhoed.
Het seizoen liep meestal van juli tot midden november. Ston
den er in het begin van het seizoen ergens langs de Schelde
zeg maar nog zo'n twintig mensen, vanaf midden oktober
foto: coll. M. Moerland
waren er dan nog zo'n acht. Tegen het einde van het seizoen
waren de mosselen toen ook van een mindere kwaliteit.
Voor zo'n reis van een week ontving Philipse vijf gulden. Dat
was niet slecht betaald vindt hij nu nog. Hij kreeg tenslotte ook
kost en inwoning en ook wel eens een nieuwe broek.
Slapen deden ze in het vooronder. Een patrijspoort was er niet,
maar wel een koekoek dat 's nachts dan op een kier stond.
De schipper kookte iedere dag behalve op woensdag wanneer
ze in Roubaix waren. Die maaltijden waren niet slecht: een ge
bakken stukje vlees, aardappelen en groenten, altijd vers.
Retourvrachtjes waren er niet: Frankrijk was veel duurder dan
Nederland. Af en toe namen ze wel eens wijn mee, maar dat
dronken ze eigenlijk niet.
Op jonge leeftijd leerde Ferdinand Philipse zo in de praktijk
vloeiend Frans te spreken. In Roubaix waren er vaak spelende
kinderen (kleine mannekens) die rond de boot hingen en zo
ging dat eigenlijk spelenderwijs. Dat zou hem later nog van
pas komen.
Overigens: in Frankrijk werd hij aangesproken met "Fernand".
De maanden dat ze niet naar Frankrijk voeren, visten ze o.a.
oesters of haalden ze mosselzaad op de wadden - er werd dan
ongeveer 6 weken op en neer gevaren, tochten van telkens
een paar dagen - en dan was er natuurlijk het onderhoud aan
het schip.
Het verhaal dat de mosselen alleen maar goed zijn wanneer er
een "r" in de maand zit, is volgens Philipse een fabel.