De verankering van werkschepen in de Oosterscheldemond De bouw van de stormvloedkering in de Ooster- schelde zal in de eerste fasen geheel en later grotendeels worden uitgevoerd vanaf werk schepen. Natuurlijk moeten die schepen wor den verankerd, in veel gevallen zelfs buitenge woon nauwkeurig en solide, omdat van de stabi liteit en de plaatsvastheid van het werkschip voor een goed deel de nauwkeurigheid van het werk afhangt. Ankeren in de soms grote diepten van de stroomgeulen zal toch al niet meevallen, maar in het onderhavige geval komt daar nog een moeilijkheid bij: aan weerszijden van de drempel wordt over grote uitgestrektheid, op sommige plaatsen tot 650 m breedte, een bo dembescherming gelegd die niet beschadigd mag worden. Conventionele sleepankers mo gen in dit gebied daarom niet worden uitge bracht. Er is gezocht naar een systeem van vas te of verplaatsbare ankerpunten dat van deze beperkingen geen last heeft. Daartoe werd geïn ventariseerd aan welke eisen zo'n systeem zou moeten voldoen, de hoeveelheid verankeringen dietegelijkertijd op ongeveeréén plaats moge lijk moet zijn, welke horizontale en verticale hoeken toelaatbaar zijn, de toleranties ten aan zien van de beweeglijkheid van de te veranke ren schepen, enzovoort. In veel opzichten zijn de eisen die het hefschip en het verdichtingsschip, de twee grootste werkschepen stellen, bepalend. Zij moeten om te kunnen functioneren op acht plaatsen veran kerd worden. De overige werkschepen hebben genoeg aan zes verankeringen. Het hefschip, dat de pijlers op hun plaats moet brengen, ver oorzaakt samen met de afmeerponton de groot ste ankerkrachten: maximaal, bij zwaar weer en golfgang van 1,70 m, 200 ton. Bij het hef- en het verdichtingsschip is het de bedoeling dat ze na hun verankering nog nauwelijks in horizontale zin kunnen bewegen. Er moet dus een ankersys teem worden gekozen met een zo groot moge lijke stijfheid. Hoe lang de ankerdraden moeten zijn, hangt van een aantal factoren af. Een zeke re lengte van de ankerdraad is alleen al nodig om onnodig hoge piekbelastingen te voorko men. Bij het gebruik van korte draden moet er tt vaak van ankerpunt worden veranderd, wat zee tijdrovend is. Bij lange ankerdraden wordt de verticale hoek met het ankerpunt gunstiger, maar de nauwkeurigheid van de verankering neemt af. In overleg met de ontwerpers van het hefschip en het verdichtingsschip is besloten d ankerdraadlengte te bepalen op 300 tot 600 m. De horizontale ankerhoeken, die voor de plaats vastheid van de vaartuigen van belang zijn, en ook voor de grootte van de ankerkrachten, mo gen bij het hefschip en het verdichtingsschip v; - riëren tot 30° waar het boeg- en hekdraden be treft, en tot 45° bij de zijdraden. Kruisende dra den moeten zoveel mogelijk vermeden worden schepen met kruisende draden beïnvloeden el kaar in hun plaatsvastheid, de draden slijten oc meer, en de schepen worden van elkaar afhan kelijk bij verstellen en opbreken. Om deze laat ste reden moeten de te vormen ankerpunten ook zo geconstrueerd worden, dat twee sche pen die er tegelijk gebruik van maken, onafhan kelijk en op eenvoudige wijze kunnen los- en vastmaken. Wat voor ankerpunten kunnen er nu gevormd worden, die aan deze eisen voldoen? Men zou kunnen werken met een beperkt aantal anker punten dat al naar behoefte in de sluitgaten wordt verplaatst. Te denken valt aan gewichts ankers, zuigankers of geheide ankerpalen, die na gebruik getrokken en elders ingeslagen zou den kunnen worden. Het gestelde doel zou ech ter ook bereikt kunnen worden door ankerpun 352

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1979 | | pagina 26