Grondverbeteringen in het
tracé van de stormvloedkering
De stabiliteit van de pijlers van de stormvloed
kering wordt voornamelijk bepaald door de
grondmechanische eigenschappen van de
ondergrond waaropzezijn gefundeerd. Vooral
de verschillen in deformatie per pijleren
tussen twee pijlers spelen een maatgevende rol.
De deformaties kunnen alleen binnen de gestel
de grenzen blijven wanneer de bovenlaag van
de ondergrond voldoende vast is. Losgepakt
zand, klei en zandhoudende klei zijn onvoldoen
de draagkrachtig. In losgepakt zand kunnen ten
gevolge van cyclische belastingen waterover
spanningen worden gegenereerd, die verweking
van de zandgrond tot gevolg hebben. Dit kan
leiden tot ontoelaatbare deformaties van de
pijlers. De matevan wateroverspanningsgene-
ratie wordt voornamelijk bepaald door het
poriëngehalte van dezandgrond. Isdit minder
dan 40%, dan blijft ook de wateroverspanning
zeer gering.
In hoeverre de wateroverspanningen kunnen af
stromen, wordt bepaald door het slibgehalte
van het zand; bij slecht doorlatend sterk slib-
houdend zand kunnen de wateroverspanningen
zeer moeilijk afstromen en is verwekingsgevaar
aanwezig.
Bij klei en zandhoudende klei zal de grond ten
gevolge van de belastingen grote samendruk
king ondergaan, hetgeen grote deformaties van
de pijlers tot gevolg heeft.
In de as van de stormvloedkering dient deze niet
draagkrachtige grond te worden verbeterd. Bij
zand kan dit bereikt worden door het te ver
dichten. Met behulp van de verdichtingsme
thode met tril naalden die in het vorige Bericht
beschreven is, kan het poriëngehalte van zand
grond beneden de 40% worden gebracht, waar
door het verwekingsgevaar wordt geëlimineerd.
Tevens neemt de vastheid van de zandgrond toe.
448
Hetslibpercentage in het zand mag dan echter
niet groter zijn dan 11 a 12 daar verdichten
anders vanwege de lange benodigde triItijden
niet meer economisch verantwoord is. Zand
met een slibpercentage van meer dan 15 a 20%
is helemaal niet meer verdichtbaar. Ook klei en
zandhoudende klei kunnen niet doortrillen ver
dicht worden. Eén en ander houdt in dat het los-
gepakte zand met meer dan 12% slib, de klei en
de zandhoudende klei ter plaatse moeten wor
den weggebaggerd en vervangen door schoon
zand, en wel voorzover deze lagen zich bevinden
binnen de invloedssfeer van de belastingen op
de pijleren binnen hetgebied waar waterover
spanningen kunnen optreden.
Bij de vaststelling van de afmetingen van de
grondverbeteringen onder de pijlervoet maakt
men in het algemeen onderscheid tussen
grondverbeteringen tot 3,00 m beneden de pij
lervoet en dieper reikende grondverbeteringen.
De diepte tot welke deze laatste moeten worden
uitgevoerd, is afhankelijk van de grootte van de
belastingen die door de pijlervoet op de onder
grond worden overgebracht, en van de struc
tuur en de samenstelling van de ondergrond.
In de Roompot wordt de diepreikende grond
verbetering over bijna de gehele lengte van het
sluitgat aangebracht. Ter plaatse van de pijlers
R6 t/m R14 moeten de sterk slibhoudende
grondlagen die niet te verdichten zijn, worden
verwijderd tot N.A.P. - 38 m. Over het gedeelte
tussen de pijlers R14 en R28 komt een klei hou
dende zandlaag tot zandhoudende kleilaag
voor, verlopend van N.A.P. - 35,5 m tot N.A.P.
- 34 m. Ook deze slechte laag moet worden ver
wijderd. Ter plaatse van de pijlers R1 en R2
komt een 0,5 tot 1,5 m dikke zandlaag voor,
waarin veel dunne kleilaagjes en kleilenzen zit
ten. De bovenbegrenzing van deze laag verloopt