Het hefschip Bij de voorstudie aangaande het transport en het nauwkeurig plaatsen van de pijlers van de stormvloedkering zijn twee principieel verschil- ende mogelijkheden onderzocht: een geschei den en een geïntegreerd systeem. Bij het ge scheiden systeem gebruikt men een hefeiland voor de plaatsing en een aparte vaareenheid voor het transport. Bij het geïntegreerde systeem moet één werktuig beide taken verrich ten. Hierover is reeds gerapporteerd in Bericht 33 (februari 1978). Bij het uitwerken van het ge scheiden systeem bleken er problemen op te treden bij de verbinding van de pijler met de drijvers en bij het overbrengen van het gewicht van de pijler naar het hefeiland. Ook leek het ma noeuvreren tussen de poten van het hefeiland niet zonder aanzienlijk risico's te kunnen verlo pen. Daarom ging de voorkeur uit naar een geïntegreerd systeem, waarbij zowel het ver voer van het bouwdok naar het sluitgat als het op z'n plaats zetten door dezelfde materieeleen- heid uitgevoerd wordt. De grondvorm van het geïntegreerde systeem is een U-vormig ponton, voorzien van twee portalen. Om de gewenste plaatsingsnauwkeurigheid te garanderen beschikte dit hefschip in het aan vankelijke ontwerp over vier zware poten. Het hefschip zou met een pijler in de beun aan ko men varen en in het sluitgat worden afge meerd aan acht ankerdraden. Nadat het schip met behulp van het ankersysteem in de goede positie was gemanoeuvreerd, zouden de poten aan de grond gezet worden en het gehele pon ton uit het water getild. Langs de poten werd een opschoonframe neergelaten voor het zand vrij maken van het funderingsbed. Hierna zou de pijler vanaf het staande platform worden afgevierd. De voet van de pijler was daarbij inge klemd in een frame, dat eveneens geleid werd door de poten. Het geleideframe maakte het mogelijk kleine plaatsingscorrecties uit te voe ren. Het was echter te voorzien dat de poten van het hefschip het funderingsbed zouden bescha digen en belasten, zodat het misvormingen zou vertonen en minder betrouwbaar zou worden, terwijl de poten bovendien veelal op een talud zouden belanden, waardoor de stabiliteit van het platform ongunstig werd beïnvloed. Van hieruit kwam men tot de vraagstelling: Zou het hefschip de pijler ook kunnen plaatsen zon der zelf met potente steunen op de Ooster- scheldebodem? Als dat kon, verviel niet alleen een aantal lastige problemen, maar het hefschip zelf zou er ook eenvoudiger en goedkoper door worden. Als nadeel van dit drijvend plaatsen gold vooral de vermoedelijkmindergrote nauw keurigheid waarmee de pijler op z'n plaats gezet zou kunnen worden. Een drijvend ponton, ook al is het met 8 ankerdraden vastgelegd, be weegt onder invloed van stroom en golven meer dan een op de bodem staand platform. De afwijking ten opzichte van de theoretische plaats heeft verschillen tot gevolg in de onder linge afstand tussen de pijlers. Na een studie van de toleranties bleek dat de lengte van de schui ven en dorpelbalken zonder al te grote moeilijk heden aangepast zou kunnen worden aan de opgetreden verschillen. Dit bleek minder te kos ten dan de investering in de hefpoten en het bij behorende hefmechanisme. Het aantal pijler plaatsingen per jaarzou met hetdrijvend plaatsen iets kunnen toenemen. In juli 1978 is definitief besloten de pijlers met één materieel- eenheid, het hefschip, te vervoeren en drijvend te plaatsen. In verband met de kenteringsduur werd bepaald dat het hefschip afgemeerd zou worden aan een afmeerponton die klaarzou liggen in het sluitgat. 451

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1979 | | pagina 23