Ingezaaid slik; 1975
zoutvegetaties vertonen gelijkenis met die der
achterduinse strandvlakten, zoals die in het Del
tagebied te vinden zijn in de Kwade Hoek op
Goeree en de Verdronken Zwarte polder en het
Zwin in Zeeuws Vlaanderen.
Er zijn echter ook duidelijke verschillen met deze
vegetaties, vooral in abiotisch opzicht. Het is
dan ook nog niet goed mogelijk om aan te ge
ven wat de uiteindelijke vegetatie zal gaan wor
den. Het beheer zal zo flexibel moeten zijn dat
men op bijzondere ontwikkelingen kan inspe
len. Toch zal hier een globale prognose worden
gegeven van de mogelijke toekomstige vegeta
tie-ontwikkelingen; er kunnen zich echter be
langrijke afwijkingen voordoen!
Op de schorren kan verwacht worden dat de
grassen- en kruidenvegetatie zich verder zal
ontwikkelen in de richting van de vegetaties uit
het Glanshaververbond, dat vaak in bermen
voorkomt, met soorten als Frans raaigras, Bere-
klauw, wilde Peen, Kropaar en Smalbladig
kruiskruid. De struiken zullen verder uitgroeien
en zich meer aaneensluiten. Mogelijk dat zich
hier in de toekomst een voedselrijk loofbos zal
gaan ontwikkelen, bij voorbeeld een Essen-
iepen bos.
Op de schorrand zullen de struiken zich al vrij
snel aaneensluiten, waardoor er een soort wil-
genbos ontstaat. Op het Aardbeieneiland in het
Veerse Meer bleek dat in een dergelijk bostype
de berk zich na ongeveer 15 jaar sterk ging uit
breiden. Waarschijnlijk zal dit ook hier het geval
zijn, zodat de ontwikkeling in de richting van
een Duinberkenbos zal kunnen gaan, met wel
licht ook veel kenmerken van een Essen-iepen-
bos. Het is mogelijk dat de Adelaarsvaren zich
zal weten te handhaven. Indien zich echter geen
bos ontwikkelt, zal hij door de dichte grassenve-
getatie worden verdrongen. De grassenvegeta-
480
ties op de schorrand hebben een duidelijk dro
ger karakter dan op het schor; behalve soorten
uit het Glanshaververbond zullen zich waar
schijnlijk ook soorten uit de duinweiden kunnen
uitbreiden tot een Duinviooltjesverbond.
Op de drogere delen van de slikken zullen voor
al de Duindoornstruwelen zich de eerste 10 tot
20 jaar sterk uitbreiden. Op den duur zullen zich
hierin allerlei andere struiken vestigen, zoals ro
zen, Meidoorn, Liguster en ook berken, waarna
de successie meer naar een opgaand bos, een
Duinberkenbos, kan gaan. Op de lagere, nattere
delen zal Kruipwilg gaan domineren en kunnen
wellicht ook andere wilgensoorten zich gaan
ontwikkelen. De grassen- en kruidenvegetaties
zullen op de hogere delen vooral overeenkom
sten hebben met de duinweiden uit het Duin
viooltjesverbond, met waarschijnlijk ook veel
vochtminnende soorten. Op lagere delen zullen
zich mogelijk vegetaties van vochtige duinval
leien uit het Dwergbiezenverbond en Knopbies-
verbond ontwikkelen.
De ontwikkeling van de zoutvegetaties is sterk
afhankelijk van het peilbeheer dat gevoerd gaat
worden, maar ook van de mogelijke ontwikke
ling van veekduintjes. Het gunstigst is een peil
dat 's winters hoger is dan 's zomers. Iedere
winter wordt dan een deel van de oeverzone
overspoeld, waardoor zich een vrij brede strook
met zoutvegetaties kan handhaven. Die gaan
dan langzaam over in zoete vegetaties. Juist
dergelijke overgangen zijn botanisch zeer inte
ressant. Een peilbeheer met een lager winter-
dan zomerpeil, zoals in hetVeerse Meer, maakt
dat de zoete vegetaties vrijwel tot de oeverlijn
lopen, en zoutvegetaties maar zeer beperkt
voorkomen.
Bij volledig spontane ontwikkeling zullen zich in
het grootste deel van het gebied bossen en stru-