DE GRAFKAPEL VOOR DE AMBACHTSHEREN VAN DREISCHOR DOOR DR. P.C.J. VAN DAEL In de kerk van Dreischor bevindt zich een van de mooiste grafkapellen van Nederland (afb. 1). De zuidbeuk van de kerk wordt aan de oostkant driezijdig afgesloten. Dit zuidkoor werd in de 18de eeuw ingericht als grafkapel voor de ambachtsheren van Dreischor. De kapel heeft een ver hoogde vloer, en wordt van de rest van de zijbeuk afgescheiden door een smeedijzeren hek. In het midden bevindt zich tegen de muur het grafmonument van de gebroeders Ockersse (afb. 2)links dat van Pieter Mogge. Het houten gewelf van de grafkapel is met allegorische figuren beschilderd (afb. 4)In dit artikel zal een iconografische beschrij ving en interpretatie gegeven worden van dit merkwaardige ensemble. HET GRAFMONUMENT VAN DE GEBROEDERS OCKERSSE Het marmeren grafmonument van Cornelis (f 1728) en Johan Ockersse (-j- 1742) is opgetrokken in Lodewijk-XIV-stijl (afb. 2) Johan was de opdrachtgever, de Haagse beeldhouwer Nicolaas Seuntjes de uitvoerder. Op een verhoog bevindt zich de sarcofaag. Het is een schijnsarcofaag want in feite zijn beide broers in de grafkelder, onder de kapel, bij gezet. Op twee manieren wordt aan de bezoeker duidelijk gemaakt voor wie dit monument is opgericht.. Beneden de sarcofaag bevindt zich het dubbele opschrift. Rechts wordt Cornelis herdacht en worden zijn ambten en deugden vermeld. Links zien we de inscriptie ter ere van Johan Ockers se, „toparcha Dryschor", heer van Dreischor. Beide opschriften worden van elkaar gescheiden door een naar beneden hangende slinger, die be staat uit eikebladeren en eikels. De eik is vanwege zijn hardheid en duurzaamheid symbool van kracht. Boven de sarcofaag zijn de ovale por tretmedaillons van de broers te zien. De beeltenissen van beide ge- pruikte heren worden ondersteund door twee treurende putti. Dit motief gaat uiteindelijk terug op de oudheid. Op Romeinse sarcofagen zien we vaak, hoe een rond schild met het portret van de overledene wordt vast gehouden door twee gevleugelde naakte knaapjes, eroten genoemd, waar van de functie en betekenis te vergelijken is met die van de baroken- geltjes. Onder de portretovalen bevindt zich een vreemd symbool: een gevleugel de zandloper, omgeven door een slang die in zijn eigen staart bijt. De zandloper verwijst naar de tijd en de vergankelijkheid. Wanneer we goed kijken, zien we aan de ene kant de vleugel van een vogel, aan de andere kant de vlerk van een vleermuis: de tijd vliedt heen bij dag en bij nacht. De slang die in zijn eigen staart bijt, vormt een cirkel. Dit symbool wordt al aangetroffen in de late Oudheid, als attribuut van Kronos/Saturnus, de god van de tijd 1). Op ons grafmonument ver wijst de slangecirkel naar de eeuwigheid. Bij Ripa 2) is dit symbool het attribuut van de Eternita (Eeuwigheid) 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1979 | | pagina 78