TURFWINNING IN DE OMGEVING VAN ZIERIKZEE IN 1917 door Frans Beekman In Zierikzee op Schouwen-Duiveland zijn door de eeuwen heen herinneringen bewaard gebleven aan de middeleeuwse zoutwinning uit verzilt veen. Buiten de stad bevonden zich nog lang de afvalhopen van deze industrie: de Noord- en Zuidzelke. In cle archieven wordt vaak melding gemaakt van de zouthandel. Zeer bekend is ook het schilderij gewijd aan het darinkdelven langs de Gouwe in het Stadhuismuseum van Zierikzee, dat niet lang geleden uitvoerig is besproken'. Onlangs kwamen mij enige foto's in het gemeentearchief Schouwen-Duiveland onder ogen, waaruit blijkt dat in 1917 nabij Zierikzee en Ouwerkerk nog turf is gewonnen. De eerste gedachte die daarbij opkwam was: dat was toch al sinds 1500 verboden? In dit artikel wordt de omvang en de betekenis van de turfwin- ning in de omgeving van Zierikzee tijdens de Eerste Wereldoorlog onderzocht. Ook komt de vraag naar voren of er landschappelijke effecten van dit incidentele turfsteken bewaard zijn gebleven. Darink- of derriedelven In Zuidwest-Nederland bevindt zich onder de klei van de oudere delen van de eilanden een laag verzilt veen, die algemeen als den~ie bekend stond. De aandui ding met 'darink' is ouder en komt voor in het nog bestaande woord daerienk- put. Het graven naar veen heette (uit)derriën, moeren of moernering. Wanneer clit veen werd gedolven voor zout, sprak men van selnering (genoemd naar het woord 'sel', de zoute as van verbrande derrie). De winning van zout uit veen gebeurde in Zeeland al op de onbedijkte eilanden. Bekend is de schenking van Godebert aan de abdij van Lorsch in 776 van zeven tien zoutketen op Schouwen tussen de Schelde en de Zonnemate2. Het derriën voor zout en brandstof kwam ook na de bedijking voor, maar stuitte op steeds meer bezwaren. Binnendijks vernielde dit graven naar veen de landbouwgrond, buitendijks tastte het de vooroever van de dijken aan. De omvang van deze acti viteiten is voor Schouwen nog nooit onderzocht, wel zijn bij de bodemkartering de 'gemoerde gronden' in kaart gebracht3. Omstreeks 1500 werd zowel het der riën voor zout als het delven voor brandstof in Zeeland verboden'. Daarmee was het derriën echter niet verdwenen. Op kleine schaal voor eigen gebruik ging het nog eeuwen door. Het verbod op het derriën werd steeds her haald, zoals in 1674 en 1756 bij het dijkrecht van Schouwen1. Toestemming voor ontgronding werd slechts gegeven wanneer de putten daarna met 'zant ofte andere vreemde aarde' werden gevuld. Een dergelijke toestemming leverde het waterschap door verpachting nog enige inkomsten op. Ook werd in de vergun ning geregeld dat na het derriën de percelen weer als landbouwgrond geschikt moesten worden gemaakt". Nog in 1851 komen we in Zeeuws-Vlaanderen (o.a. in Hontenisse en Axel) zogenaamde irreguliere veenderijen tegen, waar brandstof werd gewonnen 'die meestal bij de schamele klasse in gebruik is". Voor Walcheren is erop gewezen dat het graven naar veen op redelijk grote schaal na 1500 is doorgegaan. Het veen kwam aan de oppervlakte nadat de klei laag van ongeveer een meter dik was afgestoken. Tot het midden van de 17lk' eeuw werd van deze klei lokaal baksteen gemaakt. In de periode l6l 1-1624 ging het per jaar om gemiddeld bijna 630.000 stenen8. De onderliggende veenlaag ver- 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2008 | | pagina 35