vergroten van de bedrijven die te klein waren om een volwaardig inkomen op te brengen. Bedrijven die voor sanering in aanmerking kwamen, werden vergroot tot een oppervlakte van 12 tot 15 hectare. In die tijd werd dat gezien als een levensvatbaar bedrijf voor de boer en zijn opvolger. Niet iedereen kwam voor zo'n sanering in aanmerking. De mogelijkheid stond alleen open voor agrariërs met minimaal 3 ha. De betrokken boeren werden beoordeeld op vakbekwaamheid. Daarbij speelde niet alleen kennis van de landbouw een rol, maar ook algemene kennis, economisch inzicht en de opvatting over de landbouworganisaties en de landbouwvoorlichting werden beoordeeld. Voor de saneringsbedrijven werden buiten de dorpen nieuwe boerderijen gebouwd. Fragment van de boerderijenkaart. De puzzel van de herverkaveling begint goed vorm te krijgen. Boerderijen komen soms terug op dezelfde plaatsvaak ook op een nieuwe. Aan de rechterkant langs de Slikweg is het voorbeeldbedrijf (de latere "Friesland Hoeve") geprojecteerd. De Provinciale Weg/ Serooskerkseweg is nog niet ingetekend. 1955 (Cultuurtechnische Dienst). Nieuwbouw Op het moment dat met de herverkavelingscommissie afgesproken was waar de nieuwe toedeling kwam, kon met de planning voor de nieuwbouw gestart worden. De nieuwe boer trad op als "bouwheer". Hij was zelf verantwoordelijk voor het stand komen van de nieuwe boerderij. Zo moest hij bijvoorbeeld opdracht geven aan een architect, een aannemer zoeken en de benodigde vergunningen aanvragen. Eigen baas was hij met het bouwheerschap zeker niet. Aan het beschikbaar stellen van geld uit het Rampenfonds werden namelijk voorwaarden gesteld. Een aantal architecten was in die tijd actief, bijvoorbeeld het Bouwbureau voor de landbouw in Zeeland, Steen en Tuinhof uit Vlissingen, maar ook Adr. Pothoven uit Leusden. Het architectenbureau Steen en Tuinhof heeft na de Ramp een dependance 124

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2009 | | pagina 126