DE SLAVENKAS - VAN VERZEKERING NAAR EEN OUDEDAGSVOORZIENING, 1768-1812 door Huib Uil Op 1 januari 1735 startte de Slavenkas. Dit Zierikzeese fonds, dat gevuld werd met bijdragen van de zeevarenden, was bestemd voor het loskopen van zeelui van wie de schepen gekaapt werden door Barbarijse zeerovers en die door deze gevangen werden gehouden. Vanaf 1755 werd het risico van het loskopen van zeelieden, die tot slaaf waren gemaakt, gedekt door het afsluiten van verzekeringen. De Zierikzeese koopvaardij ging vanaf het midden van de achttiende eeuw achteruit. In de periode 1746-1775 verminderde het aantal koopvaardijschepen van 84 naar 24 schepen. Niettemin werd grote waarde gehecht aan de instandhouding van de Slavenkas. De vrees voor kapingen werd minder. Om de zeelui niettemin te motiveren hun bijdrage aan de Slavenkas te blijven betalen, werd besloten het fonds ook een sociale doelstelling te geven. Over die transformatie gaat het in deze bijdrage. Een voorziening voor oude zeelui De directe aanleiding om te komen tot het uitbreiden van de doelstelling was gelegen in de omstandigheid dat de schippers, stuurlieden en matrozen weliswaar een deel van hun gage aan de Slavenkas afstonden, maar daar niets voor terug zagen. Bovendien was er al een kapitaal van honderdduizend gulden gevormd.Daarom kwamen de twee burgemeesters van Zierikzee op 6 oktober 1768 met het voorstel om de zeelui 'eenig genot te doen erlangen' van hun ingelegd geld. De stadsraad besloot om de burgemeesters, thesauriers en enkele leden van de raad te vragen dat voorstel in overleg met de boekhouder van de Slavenkas uit te werken. De thesauriers - vier in getal - waren belast met het beheer van de stedelijke financiën en met openbare werken. Hoewel dat niet werd genoemd, hadden de heren al een idee voor ogen: een oudedagsvoorziening voor de oudere zeelui in de twee stedelijke instellingen, het Oude Mannenhuis en het Gasthuis. Ten aanzien van het plan werd advies gevraagd aan de commissarissen van de Slavenkas, Charles 's Graeuwen en Hendrik de Groote, en aan de boekhouder Jan Bolle. De aanduiding van 'Slavenkas' verdrong vanaf deze tijd steeds meer die van Slavenbeurs. Met de drie heren werd op 15 november 1768 een bespreking gevoerd. Ze verzoch ten het reglement van de Slavenkas, dat zij onvoldoende uit het hoofd kenden, te mogen inzien. Uiteraard werd hen dat toegestaan. Dit uitstel gaf hen de tijd om de zaak van alle kanten te overwegen en hun oordeel schriftelijk in te zenden. Allereerst maakten zij de heren er attent op dat ze onbekend waren met de bevoegdheid van de raad om af te wijken van het doel van de Slavenkas. Het was een steek onder water. Immers de bedragen voor het onderhoud van de schippers, stuurlieden en matrozen zouden worden uitgekeerd aan het Oude Mannenhuis en het Gasthuis. Beide instellingen hadden het financieel moeilijk. De conclusie lag voor de hand dat de bijdragen uit de Slavenkas een welkome financiële aanvulling zouden zijn. De drie heren van de Slavenkas beperkten zich tot deze opmerking. Zij lieten het oordeel over deze zaak over aan 'het wijs en profond oordeel' van de raad. Het eindoordeel van de commissarissen en de boekhouder over het plan was uiteindelijk positief. Naast de zeelui die op de koopvaardijschepen voeren, had Zierikzee zeevarenden die op de vissersschepen werkzaam waren. Daarom rees de vraag bij de stadsbestuurders 41

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2009 | | pagina 43