vergoeding kregen van zes stuivers per man per dag. Vanwege de hoge kosten van levensmiddelen konden zij van dit bedrag nauwelijks in leven blijven. Vooral de matrozen drongen er dan ook bij de schippers en stuurlieden op aan om hiervoor de Slavenkas aan te spreken. Het ging immers ook hier om gevangenschap. Via de boekhouders van de schepen bereikten deze signalen bet stadsbestuur dat zich ontvankelijk toonde. De matrozen hadden gedreigd om, als er geen hulp kwam, in vijandelijke dienst te treden om zo te voorzien in hun nood. Daarom besloot de raad aan de betrokken zeelieden fl. 1,50 per week uit de Slavenkas uit te keren met terugwerkende kracht vanaf 1 april van dat jaar. Het totale bedrag per jaar werd geschat op 900 a 1000 ponden Vlaams (5400 a 6000 gulden). Ook aan deze gevangen genomen zeelui vond de uitbetaling van het geld plaats via de boekhouders van hun schepen. De uitgekeerde bedragen werden achteraf vergoed door de boekhouder van de Slavenkas. Omdat de kas onvoldoende geld bevatte voor deze onverwachte uitgaaf werden de commissarissen en de boekhouder gemachtigd om, na overleg met de burgemeesters, geld te lenen. Ten slotte besloot de raad dat andere zeelui, die onverhoopt in Engelse gevangenschap zouden vallen, ook op dezelfde wijze ondersteund zouden worden. Uiteindelijk werden tot medio 1783 uit de Slavenkas gelden betaald voor de gevangen genomen zeelui. Het totale bedrag aan uitkeringen bedroeg bijna 3.700 gulden. Vanwege deze ervaringen was het begrijpelijk dat het stadsbestuur in 1794 ook een besluit nam over zeelui die gevangen zouden worden genomen als gevolg van de oorlog die een jaar tevoren was uitgebroken met Frankrijk. Op 2 april besloot de magistraat de boekhouder van de Slavenkas te machtigen om aan elke zeeman van een van de koopvaardijschepen en van een van de schepen die in Noorwegen kreeften ging halen en door de Fransen in beslag waren genomen een gulden per week uit te betalen. Datzelfde bedrag zouden ook hun vrouwen ontvangen. Kinderen van zeelui, van wie de moeder was overleden, kregen zes stuivers per week. De boekhouder moest zelf voor de uitbetaling zorgen aan de hand van de opgaaf die door de boekhouder van het genomen schip moest worden opgesteld. Vooruitlopend op dit besluit was door de burgemeesters al opdracht gegeven om de twee zeelieden van het bomschip 'Regt door zee' onder bevel van Dirk de Haas, die in juni 1793 gevangen waren genomen, te ondersteunen. Hun echtgenotes kregen met terugwerkende kracht financiële steun. Ook nu mocht desnoods het ontbrekende geld voor de uitkeringen worden geleend. Uit de rekeningen van de Slavenkas blijkt dat het gevaar voor meer kapingen zonder meer reëel was. Zo werd de Zierikzeese 'kreeftenhaalder', het schip de Eenvoudigheid, onder commando van Jan Dingemanse Vink, dat op weg was naar Noorwegen, genomen door een kaper uit Duinkerken. Na een gevangenschap van 24 weken keerde de bemanning in juni 1795 weer terug in Zierikzee. In hetzelfde jaar waren de vijandelijkheden geëindigd vanwege de intocht van de Franse troepen en het op 16 mei gesloten verdrag tussen Frankrijk en de nieuwe Bataafse republiek. Uit de rekeningen van de Slavenkas blijkt dat drie jaar later opnieuw gelden werden uitbetaald voor het ondersteunen van vrouwen en kinderen van zeelui die door Franse kapers waren genomen. Het ging om de schepen Het Fortuin en de Vreede. Vanaf hetzelfde jaar 1798 werden ook door Engelse kapers Zierikzeese schepen veroverd. Het ging om de schepen de Goede Zaak en Ceres. De ondersteuning duurde tot het voorjaar van 1799 toen de bemanning weer vrij kwam. In 1801 werd het hoekerschip Ceres opnieuw door de Engelsen veroverd. Het schip maakte een reis van Bordeaux naar Amsterdam. Hetzelfde lot viel ten deel aan het hoekerschip 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 2009 | | pagina 48