18.
E
Luisteren we een ogenblik naar de Priester-Dichter Jan Hammenecker.
Hij was zelf geboren en getogen in het prachtig gelegen scheldedorp Marie-
kerke en vol bewondering en ontzag voor die machtige Scheldestroom.
Hij wil zijn gevoelens uitdrukken en richt zich aldus tot God:
ik heb altijd graag gewandeld de dijken langs, vooral om 't
want ja: het water is me bijzonderliep; doch ook om de dijken
de grote zeedijken met hun zekerheid, dat zij met hun logge
de machtige,
fier zou mogen zijn
Ik heb voor de dijken ontzag,
Heer,
water,
zelf,
rompen de lage landen beschutten. De dorpen erlangsheen durven
sedert eeuwen achter die dammen te liggen, argelozer dan een kipsel
kuikentjes, waar de klokhen omtrent is: de dijken zijn sterk.
Slechts eenmaal, hij mijn weten, hebben zij gefaald en t was
een ramp voor gans de streek, en een schande, niet voor de dijken
maar voor het niet zo voorzichtige nageslacht der voormalige dijk
bewoners, die zo goed wisten, wat er diende gedaan aan de noodza-
kelijke dammen. Des te meer heb ik sedertdien de voorouders van
mijn volk bewonderd, die zoveel kruiwagens aarde samenvoerden
als er in deze dijken zijn ingekropen.
Vlaanderens dijken zijn groter verslinders van arbeid geweest dan
Egypte's pyramiden. Vlaanderen is echter niet trots op zijn
Pyramiden,zijn dijken; het gewaagt nooit van zijn Dijkpharaonen,
noch van zijn Hebreeuwen, die het hebben bekomen, dat daar liggen
in hun onverdelgbaarheid, langsheen alle dreigende rivieren,
TnarJitinA. prachtige dijken. Is dit land ooit fier, waar het
r. ontzag voor de spaden, ontzag voor
het zweet van de naamloze duizenden, die karweidden en herkarweid-
den aan deze Dijken-tot-aan-de-zee
In d'e geschiedenis van mijn denken staan de dijken als het kloekste
bewijs, dat alles overwonnen wordt door arbeid, die niet versaagt.
De mensen kunnen veel.
F
h
II
II
II