WATERBOUWKUNDIG TIJDSCHRIFT O.T.A.R. J 30 gere koppeldeuren nog te zien. Fig. 21 geeft een aan dicht van het binnenhoofd (de vroegere zoete speye) ivanuit het zuiden gezien, terwijl fig, 22 een gedeelte van de oude Sasse vaart in de bebouwde kom van Sas van Gent weergeeft. c. Sluis aan de Axelse Sassing Deze sluis droeg eigenlijk zelf de naam van Axelse Sassing. Ze was gebouwd in 1789 in de toen door het Axelse gat opgeworpen dijk, welke dijk thans de Sas- dijk wordt genoemd en die de scheiding vormt tussen de Smits-Koegorsschorrepolder en de Beoosten- en be westen Blijpolder. Genoemde bedijking werd uitgevoerd om een groot gedeelte van het Axelse gat in te polderen, n.l. de polders beoosten- en bewesten Blij- en de Riet- en Wulfsdijkpolder. Daar door deze bedijking voor de scheepvaart de toegang tot Axel zou worden afge sloten, werd in genoemde dijk een schutsluis ge bouwd, waarom ze de naam van Axelse Sassing kreeg. Op dezelfde wijze ontstond in de dijk door het Hellegat van Luntershoek naar Reigersbosch, zijnde ■de meer oostelijk gelegen begrenzing van genoemde polders, het Hulstersas. In het jaar 1805, de 4e Juli, heeft men het Axelse Sas laten springen en gedeeltelijk de muren, al de deuren en de over de sluis liggende brug uitgebroken en de schutkolk gedempt. Tot het wederom openen der afwatering en scheep vaart langs de steden Axel en Hulst moest de af gedamde sluis, behoudens deszelfs capaciteit, opnieuw in staat gesteld worden om de functie te doen van schut- en uitwaterende sluis en zulks tot de hoogte van 2,50 m boven peil, waaroe de schutkolk moest worden hersteld en de wanden buiten de gemetselde vleugels van de sluishoofden van houten beschoeiin gen worden voorzien. Over de sluis werd voor passage met rijtuigen een houten draaibrug gelegd. De sluishoofden hadden een lengte van 23 m, een door- vaartwijdte van 8 m, een diepte van 4.08 m op de slagdrempels en van 4.20 m op de vloeren en werden voorzien van 2 paar puntdeuren. De bovenkant van de deuren in het buitenhoofd reikte tot 2.25 m -j- en die in het binnenhoofd tot 0.50 m -f-, De schutkolk was lang 44 m en in het midden breed 16 m; de bodem had een diepte van 4,30 m en was voorzien van een zinkstuk belast met briksteen en vletgrond. De schut- kolkwanden waren opgetrokken van rijspakwerk tot bijna aan het peil en verder met platte zoden onder een helling 2 op 1 tot 1 m boven peil. De restauratie van de sluis werd in 1827 ter hand ge nomen. Het gedeeltelijk verweerde metselwerk werd met versnijdingen uitgehakt en opnieuw vol gemet seld. Tijdens de herstellingswerkzaamheden werd een onderzoek naar de sterkte van de fundering ingesteld en waar ze te zwak bleek moesten versterkingen wor den aangebracht. Voor de te verwerken natuursteen moesten nauwkeurige mallen en modellen worden ge maakt. Een nauwkeurige beschrijving van de te ge bruiken metselspecie werd gegeven. De samenstelling van de te gebruiken beton werd als volgt beschreven: 2 delen levendige kalk van de beste magerste soort en een half deel zand, 2 delen inlandse gemalen tras van behoorlijk certificaat voorzien, 2 delen hardsteen, 3 delen briksteen tot de grootte van een ei en 1 deel GRAVEN VAN HET NIEUWE KANAALGEDEELTE MET DE BUITENHAVEN TE TERNEUZEN. Het graven van het kanaal en het vormen van een buitenhaven was wel het meest uitgebreide object dat de onderaannemer van Asperen had uit te voeren Evenals voor de andere werken, was ook voor de uit voering hiervan slechts een korte termijn gesteld. Zo spoedig mogelijk moest worden begonnen en voorts in zodanig tempo gewerkt ,dat op 1 December 1825 het gehele kanaal tot een diepte van 3 m beneden peil, of 1.40 a 3,m boven de vastgestelde bodemdiepte, zou zijn ontgraven, terwijl bepaald werd dat het ge hele werk uiterlijk 31 December 1826 voltooid moest worden opgeleverd. Alleen voor een gedeelte der ontgravingen van de geulen in de buitenhaven te Terneuzen werd een uit zondering gemaakt omdat gehoopt werd dat het laat ste gedeelte op diepte zou kunnen worden gebracht door spuiingen met de sluizen. In verband hiermede werd het tijdstip van voltooiing van die geulen ge steld op 2 maanden na oplevering van genoemde slui zen. Met kracht werd het werk aangevangen en, zoals bij de beschrijving van de afsluitdijk in het Axelse gat reeds werd opgemerkt, tot volle tevredenheid van de directie. fijnere brikstukken. We zien hieruit dat, al werden nog wel geen zeefproeven genomen, men toch terdege rekening hield met de mogelijkheid de toeslagmate- rialen een zoveel mogelijk verschillende korrelgrootte te geven. Aan de uitvoering van dit werk waren geen bijzon dere moeilijkheden verbonden. Begin November 1827, dus vóór de opening van het grote kanaal, was men zover dat een begin kon worden gemaakt met het in hangen van de buitenvloeddeuren. Dit werk moest uiteraard vóór de opening van het kanaal gereed ko men. Na de opening werd een en ander nog verder afgewerkt waardoor de herstelde sluis weer volledig aan de gestelde eisen kon beantwoorden. Het is echter slechts voor korte tijd geweest dat van dit kunstwerk gebruik werd gemaakt. Voor één van de belangrijkste oogmerken waarvoor ze in gebruik was gesteld, het verlenen van toegang naar een te Hulst in gebruik te nemen haven, heeft ze nimmer dienst gedaan. Toen in 1830 de opstand in België uitbrak was het naar Hulst te graven toeleidingskanaal namelijk nog niet voltooid. De werkzaamheden werden onderbro ken en na de vrede van 1839 is men er niet meer mee doorgegaan. Voor de afwatering heeft de sluis daarna ook niet lang meer dienst gedaan, want toen deze na 1845 afzonderlijk door ter weerszijden van het hoofd kanaal gegraven waterleidingen werd geregeld, was ze als zodanig niet meer nodig. In 1851 is men er dan ook toe overgegaan haar buiten gebruik te stellen. In het buitenhoofd werd een dam aangebracht met een kruinsbreedte van 4 m. Twee jaar later werd in het binnenhoofd een dam aange bracht met een kruinsbreedte van 1 m. Later is de sluis tenslotte geheel opgevuld en veranderd in een met keien bestraat plateau. Aan de zuidelijke oever ten westen van de sluis is geleidelijk de tegenwoor dige los- en laadplaats tot stand gekomen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 1971 | | pagina 9