14 L z/Al de landen op haer keer Mij vergeten nimmermeer, Al de tijden, vrienden, landen Stellen ’t alles mij ter handen. Alle rijeken doen haer besten Tot de eere van mijn hof; Alle casten en gewesten Dienen mijnen tuin om lof.” «En soo lange sal men weten Van mijn hof in Nederland Als men sal de knoesten eten, Aldereerst door mij geplant.” en stierf in de kracht zijner Zijn hoop werd niet vervuld. De schrijver bleef ongehuwd jaren. Wij wandelen een eind den straatweg naar Axel, om de plaats te bezoeken waar de Moffenschans gestaan heeft. In het laatst der zestiende eeuw werd dat fort geslecht en grond gekocht door Johan Serlippins, burgemeester NeuzenAxel en Biervliet, aanleggen, welke vergeten z/Ick de kerse die daer stond En van hem met lust gheeten Maurits kerse heb gcheeten. Die te voren sonder name, Bij de cruyden was gestelt, Deelt nu mede in de fame Van den aldergrootsten helt.” de van Deze liet er een fraaien tuin zou zijn, indien dominee Petrus Hondius daar niet zijn huisgenoot was geworden en in ’t begin der zeventiende eeuw het dichtwerk geschreven had Dapes inemptae ofte Moufeschan» dat i» Soeticheydt des buitenleven», •oergheselschapt met de boucken.' De ge- Aan aanzienlijke bezoekers ontbrak het niet, Jacob Cats, die toen ook op deze streken, voor zijne bedijkingen, het oog hield, vertoefde menigmaal bij zijn «lieven Hondius”; beider vriend Daniel Heinaiiis schreef een gedicht ter eere van de plaats en het boek; dr. Caspar Pilletier, Pieter Courten, prof. Vossius, Johan Huyssen van Oattendijke en Hieronimus van Tuyll van Serooskerkc waren er gasten, en Prins Maurits bezocht, er meer dan «ens den even ge leerden als gemoedclijken dichter, waarop: De groente, Indische knoesten, schijnt vergeten, en met het dichtwerk is het niet veel beter gesteld. Dat is jam mer I In dezen tijd, waarin de tuinbouw meer en meer de aan dacht trekt en, vooral in Zeeland, groenten- en vruchten- kweek aangereden moeten worden, zou het zeldzame boek, vol praktische wenken, wel een herdruk verdienen. Langs een pad, kronkelende tussehen hooge vestingwallen en een smalle, brug over een diepe gracht, komen wij op den stationsweg der spoorwegen naar Gent en naar Meche len. Dat station is een eenvoudig houten gebouw, want, hoewel een eind ver buiten de stad, ligt het toch binnen den ban van den verboden kring. Hoewel ook hier merk baar is dat algemeene lusteloosheid handel en nijverheid drukt, is er toch eenige levendigheid. Uit een paar groote stoombooten wordt ijzererts gelost; bergen steenkolen liggen onder afdaken opgehoopt, en een aantal met balken bela- ken, voor handelsbloei alleen niet voldoende, belooft hier echter eene goede toekomst, te meer daar de ondervinding schijnt te leeren, dat het wopleven” van vervallen koop steden bezwaarlijker is dan nieuwe ontwikkeling. Er is dus eenig vooruitzicht dat de timmerwerf, die wij voorbij gaan over enkele jaren de namen van nieuwgebouwde schepen zal te lezen geven en niet, zooals thans, alleen te vermelden heeft, dat er de Econo mie gesloopt en de Prinses Marianne afgebroken is. Als wij de smalle, nog al levendige Molenstraat vólgen komen wij langs het stadhuis, waarvan de vrij hooge, met een uurwerk prijkende toren voor enkele jaren herbouwd - werd. Buiten de vroegere landpoort, waar thans het met de breede grachten in verband staande kanaal de vesting afsluit, ziet het er door den heldoren waterspiegel, de nieuwe huizen en fleurige beplanting, recht vriendelijk uit. Eene 4>arge voor passagiers ingericht en een paar aartsvaderlijke pakschuiten, aan de arko Noach’s uit de kinderkamer her innerende, dienen voor de gemeenschap langs het Gent- sche kanaal. Wij wandelen leerde schrijver was de zoon van een Vlissinger predikant, die om de vrijheid der consciëntie te zoeken, met achter lating ztjner aanzienlijke bezittingen, uif Vlaanderen ge weken was en het karige brood der ballingschap had ge proefd. Bij het Bestand schijnen de goederen teruggege ven te zijn, zoodat wij den zoon leeren' kennen als een bemiddeld man. De tuin van den Moffenschanswaaraan hij vooral zijne zorgen en talenten wijdde, was alom ver maard, zoowel om de voortreffelijke vruchten en groenten, in het gedicht nauwkeurig beschreven als om dc groote verscheidenheid van zeldzame bloemen en planten. Nergens in den verren omtrek kon men schooner anemonen, hya- cinthen, leliën, narcissen, riddersporen, rozen of tulpen aanschouwen. Moeite noch kosten werden gespaard om vreemde gewassenonder anderen de maïs of turksche tarwe, aan te kweeken en voort te planten. door forten, faces, bastions, ravelijns grachten, sluizen, duikers en zoo ai meer, volgens het oordeel der genie, onneembaar gemaaktwat trouwens van de meeste pas vol tooide vestingen beweerd wordt. De laatste hand was er nog niet aan gelegd en de rekeningen zeker niet betaald, toen het verdrag met België geteekend werd, en bij de ont zaglijke kosten is het eene troostrijke illusie, dat onze zuide lijke broeders misschien zóó ontsteld waren door deze geweldige fortificatiën, dat zij in een spoedigen vrede veiligheid hebben gezocht. Nu droeg de vroegere boeren gemeen te de uniform. Bomvrije kazernen kruitmagazijnenofficierswoningen oude soldatengezichten en een zekere chic der dienstmeisjes, gar nizoensplaatsen eigen, herinneren aan dat tijdperk. Ter Neu zen had toen wel het voordeel van heel wat soldaten te. herbergen maar men bemerkte spoedig dat een han- delsplaats niet gaarne tussehen vestingmuren zit geklemd dat militaire formaliteiten en verbodsbepalingen de ontwik keling niet zeer bevorderen en dat volgeladen kruitmaga zijnen ep kostbare pakhuizen geen geschikte buren zijn. Hoewel vele niet deskundigen waanwijs genoeg waren om te meenendat zulk eene ver vooruitgeschoven eenzame vesting weinig reden van bestaan heeftbleef Ter Neuzen in de nieuwe wet, wellicht om andere redenen, genoemd. Dientengevolge voerde men eenige zware kanonnen aan en werd het garnizoen versterkt. Die krijgshaftige vertooning heeft een paar jaren geduurd, toen de ontmantelingsvrienden weer de overhand kregen. Het sloopen schijnt nu in be ginsel besloten het garnizoen is grootendeels vertrokken de kanonnen zullennaar men zegt.eerstdaags volgen en het opperbevel is aan een luitenant opgedragen. Hei is te hopen dat onze genie-mannen nu niet langer met het, stadje zullen sollenmaar datkort en goed de vestingwerken zullen worden geslecht, de kruitmagazijnen geledigd en Mars zal heengaan om Mercurius binnen te laten. Aan zeker kenmerk van vertier en aan vele nieuwe woningen is het te zien dat Ter Neuzen vooruit wil. Do uitnemende ligging, hoewelgelijk wij te Vlissingen opmen

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 1972 | | pagina 29