ZEEUWSCH VLAAMEEEÏÏ.
„EEN ACHTERHOEK AAN DEN OVERKANT"
16
L
L
i'
DOOR
1 verbond
F. NACTQLAS,
«De flescli en ’t glas, dut gij hier ziet,
Die zullen niet vermaken
Maar kom in huis en proef mijn drank,
Die zal u beter smaken.”
(Vervolg van bladz. 108.)
Het volgende station is Philippine, waarvan *t kerkto
rentje in de verte te zien is. Deze oude bpaansche, later
Staatsche vesting, geniet thans eenige welvaart door ecne
uitgebreide mosselvangst in den, echter meer en nteor aan
slibbenden, zeeboezem. Omstreeks het begin der middeleeuwen
zou hier, naar sommigen meenen, eene vrij aanzienlijke
ontwikkeling hebben bestaan, daar de koopwaren in de
zeeplaatsen Domburg en Westkapelle ontscheept, naar hier
werden gebracht en langs een heirbaan, waarvan men te
Moerbeke en Assenede de sporen heeft gevonden, naar het
binnenland werden vervoerd. Aan de overzijde van Phi
lippine, daarvan gescheiden door, bij laag water, onafzien
bare slikplaten, worden de overblijfselen van het Maurits-
fort gevonden. Niet ver van daar ligt op een belommerden
dijk, als verscholen in ’t groen van zwaar geboomte, het
dorp Hoek.
Te Sas eindigde het oude kanaaldat Gent met de zee
en op den Idea April 1662 niet veel feestelijk
heid geopend werd. Dit voor zijne geboortestad zoo be
langrijk werk zal wel het laatste zijn geweest, dat keizer
Karel V in de Nederlanden zag aanloggentoen hij, in
de eerste dagen van Sept. 1555, hier afscheid nam van
zijn zoon Filips, om naar Walcheren te reizen, waar de
vloot te Vlissingen wachtte, ten einde hem naar Spanje over te
voeren. De pas vijf-en-vijftigjarige, maar geheel afgeleefde
monarchhad kort te voren het gezag nedergelegd «da i
zoo catievig was, da m’er compassie mee most ebben”
(ziekelijk om medelijden te hebben), zooals een Sassehe
schooljongen uit de Axelsche streken eene vraag naar de
oorzaak van den afstand vermoedclijk beantwoorden zou.
Van Juli tot September 1541 word hier hevig gestreden,
toen prins Frederik Hendrik de stad wilde innemen en de
oud spaanschc veldoverste D. Andreo de Parado die niet
ruimen wilde. Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen dat
de vruchtbare korenakkers, welige weilanden, boomgaar
den, tuinen en hofsteden, welke Sas van Gent omringen,
toenmaals slechts een onafzienbaar, hier en daar overstroomd
moeras vormdenmet één enkelen smallen weg voor den
aanval bruikbaar.
Op een schoonen zomerdag is dat een aantrekkelijk
hoekje. Alles fluistert er van eenvoud, kalmte en vrede, en
als in een neveligen droom komen oude en vriéndelijke
herinneringen hier als van zelf weder in ’t geheugen. In
de dorpsstraat vindt men voor de eenvoudige Hervormde
kerk lloomsch-katholieken zijn hier weinig de grafzerk van
Christiaan Meeuse, den braven matrozen-dominee, eerst loods
en visscher, later als predikant in 1838 bier gestorven.
Aan het einde der straat ligt, tussclien een grooten tuin,
waarin gouden regens, seringen en rozen wedijveren in geur
en glans, de lieve pastorie, de woning van een reeds be
jaard, kinderloos echtpaar, dat geen grooter genot kent
dan tot zegen te zijn in den kleinen dorpskring, en ge
noegen te verspreiden in de kinderwereld daarbuiten, waar
de raadselen en versjes van «Mina uit Hoek” niet weinig
jeugdige harten sneller doen kloppen van verlangen en
jonge oogen doen schitteren van pret.
Van Ter Neuzen brengt de trein ons in 25 minuten
te Sas van Gent. Wanneer men van het station langs de
vervallen bolwerken naar de dubbele houten draaibrug over
het kanaal wandelt, herinneren de kaaien terstond aan het
in 1739 geteekendc prentje uit den Tegenwoordige» staat
der Vereenigde Nederlanden. Het schijnen nog meest de
zelfde ouderwetsebe huizen te zijn met trapgevels, hooge
stoepen, kleine ruiten beneden on slagvensters boven, die
achter een rij lindeboomen zich spiegelen in de vaart. Dit is
echter bij velen het geval niet, daar hier menige woning
met de kerk in vlammen opging, toen de Franschen, na
een kort maar hevig bombardement, in April 1747 de
vesting innamen. Dergelijkc gevaren heeft men hier niet
meer te vreezendaar de wallen weerloos en de soldaten
vertrokken zijn, zoodat de nionlcering slechts door een paar
marechaussees en de grenskommiezen vertegenwoordigd
wordt. Het schutten door de sluizen geeft in Sas nog al
ee.nig vertier, en de ketsersbazenzooals de voor het sloe
pen van vaartuigen zorgende voerlieden genoemd worden,
hebben doorgaans goede verdiensten. Voor hot vervelend
wachten op de schepen zoekt menigeen troost in een bor
rel en geeft gevolg aan do uilnoodiging voor een kroeg: