19 L 1 "Eigen Haard" 1879, bl. 18. //November is aan ’t gaan on stuift in llulsterland, Als stond de wereld in der langen dagen brand. Geplooide Jonkertjes, die noode zijt bestoven, Beklaag dit stuiven niet, ’t is stof om God te looveu." ook niet niet de snelheid van een hge watteerden kanon kogel”, zooals een exprestrein genoemd werd, is het een genot zich het moeielijke reizen van vroeger voor te stel len, zich voor den geest tc roepen de verschrikkelijke ver- veling in een doorgaans vrij onzindelijk en gebrekkig huur rijtuig over de lijnrechte eentonige grintwegen, of, erger nog, hortend en stootend over harde kleikluitenot plof fend en ploeterend door diepe slik. In Augustus 1871 werd de spoorweg van Ter Neuzen naar St. Nicol aas ge opend doeh tot heden is aan de verwachting van een druk verkeer niet beantwoord, wat alleen in he.t najaar door beet wortelen vervoer plaats vindt. Wij rijden thans door de uitgestrekte polders beoosten den ouden stroom de Blij of Blij-ee. Aan de rechterzijde ligt de stelle Moncado, volgens de aardrijkskundige woor denboeken aldus geheeten, omdat de tempelridders aldaar goederen ten geschenke (cadeau) kregen, De waarheid zal echter wel zijndat de Spanjaarden in *t begin der zeven tiende eeuw hiar een schans noemden naar hun op|»erbe- I velhebber Erancisco dc Moncado, meer bekend als graaf van Ossuna. Zóó wordt wel nens geschiedenis geschreven 1 Na een groot kwartier staat de wagen voor een station I stil. z/Hoeht I” roept de conducteur. Wij zien het oude Hulst voor ons, een stad reeds in de tiende eeuw genoemd en die haar naam verschuldigd is aan de in deze buurt veel I groeiende steek palm. De courant, het //Hulster blad”, zou dus eigenlek geen gedrukten titel noodig hebben, maar met de daarop afgebeelde hulstbladeren kunnen volstaan. In het oude Vlaanderen was deze stad niet zonder be- tcekenislater werd zij eene vesting, en hoewel reeds meer dan tachtig jaren ontmanteld, heeft zij door hooge i wallen, stevige, met-.het wapen der Generaliteit prijkende poortennog een ietwat krijgshaftig voorkomen. De breede grachten zijn echter met kroos en waterplanten volgegroeid i on de havenwaardoor de omtrek kon geïnundeerd worden is sedert 1795 verdwenen. Uitgestrekte, welgeslaagde be dijkingen in dezen omtrek en do ontzaglijke waardever meerdering der landerijen hebben sommige Hulstenaars schatrijk gemaakt. Gelukkig hieven die vermogende inge zetenen hier gevestigd en enkele lieten er prachtige huizen bouwen. Behalve die moderne woningen zijn er ook nog een paar aanzienlijke oude gebouwenzooals het vroegere gouvernementshuis en de nog overgebleven zoogenoemde refuge» der machtige abdijen van Vlaanderenwier bezit tingen hier in de buurt lagen on waar haar rentmeester of moermeester zijn verblijf hield. Het sieraad van de stad is de St. Willebrordskerk, ver moedelijk oorspronkelijk op een hoogte gelegen, doch nu lager dan het daaraan grenzende marktplein. De stich tingstijd is niet te bepalenmeermalen door brand geteis terd en soms schier vernield, schijnt het tegenwoordige gebouw in het midden der vijftiende eeuw ópgetrokken en waarschijnlijk na den brand van 1562 verkleind te zijn. Honderd jaren later werd de' toren weder door het vuur vernield en kort daarop (1666) herbouwd, waarbij door burgemeester Benjamin de Beaufort de eerste steen is ge- I legd. Twee eeuwen bleef nu de kerk gespaard, totdat in den nacht van den Ist™ September 1876 de toren, weder door den bliksem getroffen, geheel afbrandde en de kerk zeer beschadigd werd. Door eene belangrijke ondersteu ning uit ’s Rijks schatkist geholpen, is de toren thans volgens de plannen van onzen beroemden Cuijpers in een met den stijl van de kerk meer overeenkomenden vorm herbouwd. In December 1872 was dit kunstwerk, behalve het klokkenspelgereed en is deze torenzes-en-tachtig meters hoog en dus dc hoogste van Zeelandeene kroon der schoone kerk waardig. Het verdient nog vermelding, dat de talrijke Roo.msch-katholieke en de kleine Hervormde gemeente hier onder hetzelfde dak, slechts door een muur gescheiden, godsdienstoefening houden. Het stadhuis is uit het begin der zestiende eeuw en werd, na deerlijk vervallen te zijn, in 1844 hersteld. Men kan er een zevental afbeeldingen van vroegere gouverneurs aanschouwen; een verdienstelijk gezicht op Hulst, anno 1628 door Cornells de Vos geschilderd, en voor de lief hebbers een merkwaardig archief met de stadsrekeningen, tot het begin der veertiende eeuw opklimmende, Het zoogenoemde Landshuis was eertijds de zetel van het bestuur van Hulsterambacht. Het wordt goed onder houden, en in de oude vierschaar is een verdienstelijke voorstelling der gerechtigheid, een schoorsteenstuk, door Jordaens, anno 1663. Als er oorlog blaakte in Vlaanderen, kwam Hulst ge woonlijk in de vlammen. Vooral in den tachtigjarigen krijg werd hot bezit dezer vesting, waaruit men het rijke land van Waas, bedreigen kon, betwist. Na door de Span- jaarden te zijn bezet, nam prins Maurits, in September 1591, zonder veel moeije de stad in, doch vijfjaren later werd zij, na een moedige verdediging, door den kardinaal- aartshertog heroverd. Vruchteloos beproefden de Staatsoliën Hulst in Juni 1640 in handen te krijgen, bij welken aanslag, in een ruiterijgevecht op den dijk bij den polder Absdale, de jeugdige stadhouder van Friesland, Hcnrik Casimir sneuvelde, wiens met bloed bevlekte kleeding lang op ’s Rijks museum als het gewaad van prins Willem den Eerste is vertoond geworden. 1 Vijf jaren daarna kwam de stad, na een vermaard beleg, waarin het droge saizocn den belegeraars van veel dienst was, in onze macht. Het was ’t laatste, maar niet *t lichtste wapenfeit van onzen //stededwinger”. Een tal van geschriften en gedichten ver heerlijkten dio zegepraal, waarvan :s prinsen secretaris, Huygens, geestig schreef: Twee malen (1672 en 1705) lieten de Fransehcn tever geefs hun lelievaan voor de door inundation bijna onneem bare vesting Hulst waaien. In Mei 1747 wonnen zij dio echter door aan verraad grenzende lafhartigheid, en in Octo ber 1794 door onverklaarbaar verzuim. In 1830 waren de Belgen een korten tijd van dc toen niet meer te ver dedigen stad meester. Ais men op een stillen zomeravond over dc hooge wallen wandelt, is er niet veel verbeelding noodig om in ’t ritselen van het koeltje door het loof der olmen en populieren, welke het smalle pad belommeren, geestenstemmen te hooren fluisteren van het woelige verleden, van dagen van ruw soldatengeweldstrijd, moord en brand. Treffend is dan de tegenstelling met het rustige heden,, want waar het oog reikt, aanschouwt men nu alleen tafreelen van kalmte, vrede en veiligheid. Aan de eene zijde ziet men de stille stad met het eerwaardige grijze bedehuis tot middelpunt, de nette woningen, da sierlijk aangelegde tuinen, de kleine moezerijen en boomgaarden, meest door heggen afgeschei den, wier helder groen te sterker uitkomt door de schelle kleuren van het linnengoed dat er op te drogen hangt. En aan den anderen kant, over de grachten, ontwaart men do uitgestrekte weilanden der Absdale- en Ulingepolders en de meer boomrijke streken, waar vruchtbaar korenland af wisselt met donkere sparrebossohen en boekweitvelden. (Slot volgt.}

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 1972 | | pagina 34