ZEEWSCH VLAANDEREN. I 20 L „EEN ACHTERHOEK AAN DEN OVERKANT” I DOOU bhdz. lifi.) //Wie 't zwaard der smarte Door den tccdren boezem ging, 1 een lieve wandeling, en op de grenzen van middeieettwsch geschied- Onver- Vervolg en slot van Van Hulst naar St. Jansteen is Men is hier niet ver van Clinge het land van Waas, dat door een schrijver als een tuin des hemels geprezen wordt, getelijk zal mij een wandeling blijven op een avond in Meiwaarin deze //zoete maand'’ haar verbeurde reputa tie scheen te willen goedmaken en na, een schraal voorjaar, eindelijk bet gewenschtc windje was gaan waaien. In al de heerlijkheid der lente lag het lieve landschap vóór ons. Tusschen de hooge, met zwaar geboomte prijkende dij ken lagen graanveldenbloeiende boomgaarden en frissche weilandenhier en daar schitterde een heldere waterplas bij een in het lommer verscholen boerenwoning en in de verte werd de gezichtskring door donkere dennebosschen beperkt. «Alle verwen speelden hier dooreen in stille pracht,” alles geurde in de zoele lentelucht: en dat de tijd des gezangs was gekomen, zongen de nachtegalen in hun helder lied. Daar galmde van den kerktoren de //bcêklok”, waarop honderden hoofden in huis cn op den akker zich bogen voor de Heilige Moeder Godsaan wie de Meimaand gewijd is, ter wier eere de geheimzinnige kiokkenstcra woerklonk en scheen te spreken van het aantrekkelijke dat er ligt in do vereering der H. Maagdde lijderes en die nu op hare beurt «treurenden troost, verdrukten verdedigt, radeloozen redt.” Die aanbidding, gegrond op de behoefte der ziel om zachtheid, goedheid en liefde«het eeuwig vrouwelijke”hulde te brengenzal wei voortduren zoolang het onzichtbare in zichtbare vormen wordt ver eerd. «En vriendelijke vrouwenoogen een korten weg weten te vinden naar gevoelige mannenhartenviel mijn vriend lachende in, toen wij wat later dit onderwerp bespraken in de vlekkeloos zindelijke gelagkamer der dorpsherberg, waar ons ,een glas echt Hulsterbier toegereikt werd door een meisje, zoo lieftallig, dat zij niet licht uit mijn geheu- gen zal gaan. Het is lang geleden: en als wij Godelive of Virginie (dergelijke mooie namen zijn bier algemeen) we derzagen, zou zij waarschijnlijk de bazin op een hofstede, de madam in een burgerwoning, of de vrouw van een wel- gestclden mulder wezen. Ik kan mij verbeelden, dat zij op een compliment over haar weinig veranderd voorkomen, met schalkschen oogopslag en vriendelijken lach, in een wel luidend accent antwoorden zou: «Menheir gekt met mai, zulleIk en ziin ik verscheijen jaren otter geworden.” F. NACTQLAS,

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 1972 | | pagina 35