Zeelucht boven kering. Het Zeeuwse weer Bij het waarderen van de weersituatie is het altijd belangrijk om uitzicht te hebben. Ook contouren in het landschap, zoals een rij bomen of een brug. kunnen helpen. Zo kan men het zicht adequaat bepalen en schatten hoe snel de wolken voorbij waaien. Het Zeeuwse landschap biedt juist die combinatie van wijds heid en tekening in ruime mate. In Zeeuws-Vlaanderen en op Walcheren volgen de dorpen elkaar regelmatig op, afgewisseld door open veld. En ook aan zee zijn talrijke ijkpunten: de Walcherse kustlijn heeft Westkapelle, dat twaalf kilometer van Vlissingen ligt en zeven kilometer van Domburg. De afstand tussen Vlissingen en Breskens is vijf kilometer en die tussen Vlissingen en Zeebrugge in Belgie een slordige 25 kilometer. De Oosterscheldekering is van alle kanten zichtbaar en ligt bovendien hoog en in het licht. De zeelucht tekent zich daar goed af en zo is direct de grootte van de wolken te meten: een pijler is namelijk vijftig meter lang. De schaduw tussen de belichte stukken is hier zes pijlers lang en de wolken zijn dus 300 meter groot. Houd wel wat rekening met de stand van de zon. Hoe beter het zicht in de winter, hoe groter de kans op windstoten bij buien vanuit de zee. Is het wat heiiger, dan zal de wind wat gelijk matiger zijn. Maar hoe beter het zicht, hoe groter de kans op mist in het binnenland. Koud weer komt meestal uit het oosten, sneeuwbuien komen het vaakst bij noorden- tot noordwestenwind. In februari bestaat in Zeeland de grootste kans op sneeuw. Het zeewater bereikt dan een gemiddelde temperatuur van minimaal vijf graden. De laatste twee winters met serieuze ijsvorming waren in 1987 en 1997. Kruiend ijs, zoals op het IJsselmeer, komt in Zeeland vrijwel niet voor. Daarvoor is er teveel stroming en zijn de binnenwateren te klein. Jules Geirnaerdt De auteur is meteoroloog en maakt regelmatig Zeeuwse weerberichten voor Omroep Zeeland. Voor de rubriek 'Zeeuwse Stikjes' zal Jules Geirnaerdt als gastschrijver zijn visie geven op het Zeeuwse weer. Vazzeties Taalkundigen zijn er niet helemaal zeker van of de naam van de dodaars en die van de uitgestorven dodo dezelfde oorsprong hebben. Zeker is dat beide vogels een achterlijf hebben dat gekenmerkt wordt door een fikse pluk donzige veren. De oorspronke lijke naam van de dodaars is niet zoals we die tegenwoordig uitspreken do daars, maar dod-aars. Het achter lijf van dit kleine watervogeltje is bedekt met donzige (doddige) veren en je zou de Nederlandse naam kunnen vertalen met "Dons-kontje". Ook de bekendste Zeeuwse naam heeft betrekking op het met uiteen- staande veren bedekte achterlijf. De naam Vazzetje betekent "graspol" en verwijst naar de onmiskenbare gelijkenis van het achterlijf met zo n graspol. Wat minder fantasierijk is de naam Dukelaertje of Dukeloentje. Dodaarzen duiken bij het minste of geringste gevaar onder water. Vaak komen ze boven bij de oever, als het even kan tussen de oevervegetatie of tussen de waterplanten. De waar nemer die niet erg goed oplet ziet de ondergedoken vogel dan niet meer terug. In Midden Zeeland staat de dodaars bekend onder de naam Kleine Aegelzak. Dat heeft te maken met het oude gebruik om de huid van een geschoten dodaars te looien en er een zakje voor de hagel van de jacht patronen van te maken. De vele streeknamen wijzen er al op dat het hier niet om een zeldzame vogel gaat. De dodaars is het hele jaar door in Zeeland te vinden; in de zomer vooral op zoete plassen als welen en kreken en zelfs in stads parken. In de winter verblijft de dodaars vooral graag op zoute kana len en op grote kreken die niet al te snel dichtvriezen. Ons dukelaertje komt tenslotte vooral duikend aan de kost. Toponiemen: de Yerseke Moer (Toponimie is plaatsnaamkunde; 'k za mê zegge de wetenschap wirrum a een plekke èèt zoas at'n èèt) De naam Yerseke Moer voor het oudland tussen Yerseke en het Kanaal door Zuid-Beveland is zo ingeburgerd dat niemand er aan zal willen tornen. Toch berust de naam eigenlijk op een taalfout die terug te voeren is tot het Zuid-Bevelandse dialect. Dat wordt duidelijk als we de naam vergelijken met die van de Kapelse Moer en de Goesse Poel, de twee oudlandgebie den, die dichtbij liggen. De moer bij Kapelle heet de Kapelse moer, de Poel bij Goes de Goesse Poel (met dubbele s). Dus wat ligt meer voor de hand dan de benaming Yersekse Moer? In de Middeleeuwen heette het gebied tussen Kapelle en Yerseke "De wilde moeren" en pas nadat aan het einde van de negentiende eeuw het Kanaal door Zuid-Beveland werd aangelegd ontstonden de deelgebieden Kapelse en Yerseke (vooruit dan maar) Moer. Aan de loop van de wegen is op de landkaart nog goed te zien dat het kanaal het gebied dat vroeger een eenheid vormde, in tweeën gesneden heeft.Yerseke heet in Zuid-Bevelands dialect Iése (met langgerekte ie- ldank) en het is logisch dat in een dialect zonder schriftelijke traditie het woord Iésese (Yersekse) samen- Va zzet ie of 20 ZeeuwsLandschap

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2008 | | pagina 20