KRIS-KRAS door de wereld
Bodem
en Bemesting
De Boomgaard
in den winter
Regeeringszorg voor den landbouw
in Noorwegen
In Noorwegen neemt de landbouw een
zeer belangrijke plaats in. Van de onge
veer 3 millioen inwoners vindt bijna 1/3
deel zijn hoofdberoep in den landbouw,
fiet is dan ook niet te verwonderen, dat
de Noorsche regeering reeds sedert tien
tallen jaren groote aandacht besteedt aan
de behartiging van de landbouwende be
volking. Dit blijkt ook uit het feit, dat
voor het seizoen 1939/1940 24 millioen
kronen werden besteed aan overheidszorg
voor den landbouw, waarbij nog 18
millioen kronen aan buitengewone uit
gaven komen.
In 1900 werd een zelfstandig departement
van landbouw ingesteld, onderverdeeld in
drie hoofdafdeeling en, n.l. voor landbouw,
boschbouw en veeartsenijkunde.
De kosten van het proefstationswezen
worden geheel uit de staatsmiddelen be
streden.
De organisatie van het landbouwproef-
stationswezen.
Aan den kop van de instellingen voor
landbouwkundig onderzoek en het land
bouwonderwijs staat de Landbouwhooge-
§phool in Aas.
Voorts zijn er 7 proefstations voor teelt
van landbouwgewassen, één proefstation
Voor fruitteelt en één voor groenteteelt.
Van deze 7 proefstations voor teelt van
landbouwgewassen liggen er twee binnen
den poolcirkel, want de landbouw in het
Noorden van het land stelt weer heel
andere eischen dan die in het Zuiden.
Öok ligt er een proefstation op 600 meter
hoogte, speciaal met het oog op de be
drijven van de bergboeren.
Verder is er nog een proefstation voor
melkerijen en een proefstation voor de
cultuur op veengronden.
Voor de voorlichting der boeren zijn er
verschillende proefbedrijven, waaronder
een weideproefbedrijf. Ook beschikt de
staat over een zaadteeltbedrtff. Dan zijn
er nog een drietal landbouw-chemische
controle-stations, waar kunstmest, vee
voeder en zaaizaad op kwaliteit worden
gecontroleerd.
Niet alleen de bodemcultuur is een voor
werp van staatszorg, ook aan de veehou
derij schenkt men aandacht.
Zoo zijn er o.a. 3 schapenfokbedrijven en
4 paardenfokbedrijven, die door den staat
worden beheerd. Verder worden premies
gegeven bij den aankoop van fokhengsten
en fokstieren. Ook de fokkerij van scha
pen, geiten en varkens en de pluimveeteelt
wordt in goede banen geleid.
Voor een land met een betrekkelijk kleine
bevolking als Noorwegen vormt dit heéïe
samenstel van overheidsinstellingen ten
behoeve van den landbouw een bewijs
van de groote zorg, die aan het omhoog
voeren van het peil van den landbouw
wordt besteed.
Het landbouwonderwijs.
Bovenaan staat de Landbouwhoogeschool
in Aas. Verder zijn er over het land ver
spreid een groot aantal landbouwscholen,
tuinbouwscholen, melkerijscholen en klei-
ne-boerenscholen. Ook een rijksschool
voor opleiding tot landbouwhuishoud-
leerares.
Van de boeren, die een bedrijf gaan be
ginnen, heeft 20 een landbouwschool
bezocht.
De kosten der landbouwscholen worden
voor door het Rijk gedragen, terwijl
de provincie het overige 14 deel betaalt.
Overheidsbemoeiing bij ontginning.
Het feit, dat in Noorwegen een zeer groot
deel van de bevolking in den landbouw
zijn bestaan vindt, is voor de Overheid
ook aanleiding geweest, het winnen van
cultuurgrond en de stichting van nieuwe
bedrijven aan te moedigen.
In het tijdvak 1918 tot 1938, dus in 20
jaar tijd, werd een oppervlakte van 150.000
ha nieuw land in cultuur gebracht. Daar
op werden 14 a 15000 nieuwe bedrijven
gesticht. Dat is gemiddeld ruim 700 be
drijven per jaar.
Niet alleen draagt de staat bij in de kos
ten van ontginning, maar tevens worden
op het oogenblik leeningen verstrekt voor
het bouwen der bedrijfsgebouwen, van
gierkelders, van bevloeiingswerken, van
silo's voor groenvoer enz.
Uit het bovenstaande ziet men. dat Noor
wegen de waarde van een goed producee-
renden, welvarenden landbouw zeer wel
inziet en er ook naar handelt.
Landbouwpolitiek in Zwitserland.
De Zwitsersche Bondsraad gaat binnen
kort beginnen met het wettelijk vastleg
gen van de richtlijnen voor de nieuwe
landbouwpolitiek. Reeds voor den oorlog
en in versterkte mate na het uitbreken
daarvan streefde men er in Zwitserland
naar, de oppervlakte bouwland aanmer
kelijk te vergrooten. In de laatste jaren
is er in dat opzicht in Zwitserland heel
wat bereikt. Men is er daar te lande van
overtuigd dat men ook in de toekomst de
eigen landbouwproductie op zoo hoog
mógelijk peil moet handhaven. Om dit te
bereiken worden nu wettelijke maatrege
len getroffen om ook voor de toekomst
de landbouwproductie veilig te stellen.
Onder meer dat de grondwaarde wordt
onttrokken aan de conjuctuur- en markt-
schommelingen. De bodem moet komen
in handen van hen, die hem bebouwen,
dus in handen van den boer.
De Zwitsersche Bondsraad heeft hier
geen gemakkelijke taak op zich genomen,
want zij moet twee primaire bestaans-
bronnen in stand houden, n.l. de export
industrie en de eigen landbouwproductie.
De te nemen maatregelen op landbouw
gebied moeten dus de belangen van de
exportindustrie niet schaden.
Zwitserland bewijst met het inslaan van
een nieuwen weg in het landbouwbeleid,
dat zij met haar tijd meegaat en dat zij
begrijpt, dat het noodig is de landbouw
politiek aan te passen aan de gewijzigde
economische verhoudingen.
fNGEZONDEN MEDEDEELING
12.
Bagger.
DAGGER als meststof ziet men ge-
regeld gebruiken in Noord- en
Zuid-Holland.
Ze bestaat uit de in de slooten bezon
ken stoffen, een deel van den grond
van den bodem van de sloot en ver
der wat er van den plantengroei in
de slooten aan organisch materiaal is
overgebleven. Zooals te verwachten
v/as, is de samenstelling van de bag
ger zeer verschillend.
Meestal is de slappe bagger, welke
boven den eigenlijken bodem van de
sloot ligt, beter van samenstelling
dan de vastere bagger, welke men
krijgt, wanneer tegelijk de sloot
wordt uitgediept. Het humusgehalte,
het kali- en het fosforzuurgehalte is
gemiddeld bij de slappe bagger hoo
ger dan in de stijvere slootaarde. En
vooral de humus, in 't algemeen de
organische bestanddeelen, bepalen de
waarde van de bagger. Gewoonlijk is
het humusgehalte en bet kali- en fos
forzuurgehalte van de slappe bagger
ook hooger dan van den bovensten
laag van den akker, welke naast de
sloot ligt. Dat geldt niet van bagger
in de veenstreek, daar is het humus
gehalte van den naastliggenden ak
ker hooger dan van de bagger.
dewerken, dat man de kunstmest
geeft op die perceelen, die het het
hardst noodig hebben.
Werktuigen en gereedschappen.
Niet alleen zal de boer, die zijn be
drijf goed beheert, ervoor zorgen, dat
zijn grond in alle opzichten gereed
ligt en geschikt is om de nieuwe oogst
te doen slagen, hij zal er ook op be
dacht zijn, dat werktuigen en ge
reedschappen in de beste conditie
zijn, om het voorjaarswerk te begin
nen.
In den nerfst zijn natuurlijk alle
werktuigen na het gebruik goed na
gezien, schoongemaakt, gesmeerd, en
op de blanke metalen deelen ingevet.
De noodige reparaties zijn met den
smid of monteur van de leverancier
besproken. En zoo wordt alles tijdig
in orde gebracht, zoodat het gereed
staat voor het gebruik, wanneer
straks de drukke voorjaarswerkzaam
heden gaan beginnen.
In dezen tijd kan het voorkomen, dat
een werktuig, door gebrek aan onder
deden niet meer of niet tijdig her
steld kan worden. Zie men dat aan
komen, laat men dan eens met buren
of kennissen gaan praten. Door tijdig
onderling overleg is \aak wel te be
reiken, dat de een den ander kan hel
pen. Door onderlinge hulpverleening
is een tekort aan werktuigen soms
nog goed te ondervangen. Maar dan
moet men ook op tijd zijn maatrege
len getroffen hebben.
Zaaizaad en pootgoed.
Een van de belangrijkste zaken, waar
ieder voor zorgt, is wel dat hij over
prima zaaizaad en pootgoed beschikt.
De laatste jaren overtreft de vraag
naar zaai- en pootgoed vaak het aan
bod. Menigeen heeft dat tot zijn
schade moeten ondervinden. Er zal
dan ook al wel heel wat zaaizaad en
pootgoed in den vorigen herfst zijn
besteld. Maar toch hooren wij uit de
practijk, dat pootgoed niet in die
mate is besteld als vorig jaar. Toch
zullen er ook dit jaar weer heel wat
aardappelen verbouwd worden. Om
een goeden oogst te krijgen, is prima
pootgoed noodig. Wie het dus nog niet
heeft gedaan, zal nu zeker zaaizaad
en pootgoed willen bestellen. Hoe
eerder men dat nog doet, des te meer
kans, dat men nog iets goeds kan
krijgen.
Zaad kan men van zijn handelaar of
coöperatie meestal wel ontsmet koo-
pen. Dat kost u natuurlijk iets meer,
maar die meerderè kosten zijn geen
bezwaar, wanneer men daartegenover
het gevaar zet, dat men loopt, wan
neer het zaaizaad niet ontsmet is.
Minder goede opkomst van het zaad
en later tijdens den groei het optre
den van ziekten kunnen daar het ge
volg van zijn.
Het zal wel onnoodig zijn, erop te
wijzen, dat alleen N.A.K. gekeurd
zaad en pootgoed, dat dus in ge
plombeerde zakken met certificaat
wordt afgeleverd, de zekerste kans
biedt op een goeden oogst.
Het vochtgehalte van bagger schom
melt tusschen 40 en 60 pet. Bij 40
pet. water is de bagger stijf, bij 60
pet. slap. Het koolzure kalkgehalte is
vaak hoog. 10 pet. is heelemaal geen
uitzondering en gewoonlijk is het
hooger dan van den naastliggenden
akker. Het is als regel afkomstig van
de slakjes, welke zich aan de water
planten hebben vastgehecht.
De zuurgraad is in geval van een
hoog gehalte aan koolzure kalk, van
zelfsprekend laag. Enkele gevallen
bij.v. van bagger uit grachten, zijn er
bekend met bijzonder hoogen zuur
graad (tot pH 3.5 toe).
Veel baggersoorten bevatten stoffen,
waaraan de zuurstof is onttrokken.
Deze moeten eerst een poos aan de
lucht worden blootgesteld, voordat ze
in den grond gebracht worden. An
ders zou het aan de gewassen scha
de kunnen berokkenen. Dat weet de
practijk trouwens ook wel. Gewoon
lijk laat men de slootaarde immers
gedurende een zomerperiode aan den
slootkant zitten. In dien tijd kan de
bagger zuurstof opnemen, waardoor
de schadelijke werking wordt opge
heven.
Het stikstofgehalte is ook erg onge
lijk. Het schommelt tusschen 0.05 en
2 a 3 pet.
In Zuid-Holland vermengd men heel
vaak bagger (1/3) met mest (2/3) en
noemt dat „toemaak". Hierbij wordt
alleen de mest, dus zonder stroo, ge
bruikt. Het wordt enkel op grasland
aangewend.
In 't algemeen werkt kunstmest wel
zoo goed als bagger. Maar de organi
sche stoffen zijn waardevol en niet
te vervangen. Bovendien is het gehal
te aan minerale stoffen ook van be
lang, vooral in een tijd van
schaarschte aan kunstmest.
Wil men wat meer weten over de
vermoedelijke werking, dan kan men
de bagger laten onderzoeken op hu
musgehalte en gehalte aan stikstof,
kali, fosforzuur en kalk. Dan heeft
men eenigszins houtvast. Daarbij
moet men bedenken, dat de stikstof,
welke er in zit, aanwezig is in den
vorm van eiwitachtige stoffen, dus
slecht opneembaar voor de planten.
Tegenover kunstmeststikstof mag
men deze stikstof niet voor meer dan
25 a 50 pet. in rekening brengen.
Kali, fosforzuur en kalk kan men als
volwaardig beschouwen.
Uit Noord-Holand zijn mij een paar analyses
bekend, welke hier volgen:
I n III
Stikstof (totaal) 0.335 0.465 0.32 */o
Fosforzuur oplosbaar In
minerale zuren 0.I8 0.14 0.13 #/o
Kalk (CaO) opl. In min. z. 4.— 1.30 3 90 °/o
Kalk opl. in water 0.19 0.02 0.12 #/o
Water 51.9 66.5 50.3 */o
Twee analyses van slootaarde zijn mij ver
der bekend uit Friesland. Het ééne is
bagger uit Wolvega. Het bevatte 51 pet. zand,
waarvan 24 pet. fijner en 23 pet. afslibbaar.
26 pet. humus. pH 4.5, P.getal 1, P.-citr. 32
en kaligetal 36.
Het humusgehalte was zeer gunstig, de pH
te laag, fosforzuur kon ook hooger, terwijl
de kali middelmatig was.
Het tweede monster, was er een uit Grouw.
Daarin trof men aan 54 pet. water en dus
46 pet. droge stof, 0.25 pet. stikstof; 0.1 pet.
fosforzuur, 0.7 pet. kalk en sporen kali. Het
gehalte aan organische stof was vrij hoog.
Stikstof, fosforzuur en kalk waren in te
kleine hoeveelheid voorhanden, terwijl kali
geheel ontbrak.
Laat de waarde van de slootaarde
niet al te hoog zijn, men beschikt nu
eenmaal over deze stof en mag ze
Tj1 VENALS voor het bouwland is de
J-i winter voor den boomgaard een
periode van rust. Dat wil echter nog
met zeggen, dat er in dezen tijd
in den boomgaard niets te doen valt.
Het is nu juist een goede tijd om
den ondergrond te verzorgen.
Ligt de boomgaard in gras, dan be
hoeft men daar niet veel aan te
doen. De grasmat zal wel afgeweid
zijn, bij een hoogstamboomgaard
tenminste, en anders is zij ook m
den herfst nog wel afgemaaid. Zijn
eventueele mestplakken verdeeld en
geilplekken afgemaaid, dan valt er
verder aan de grasmat weinig te
doen.
Gras in den boomgaard heeft, voor
al in verband met de watervoorzie
ning in droge zomers evenwel groote
nadeelen.
Wij kunnen ons echter voorstellen
dat men liever niet het gras mist.
Ir. dat geval is wel wat te bereiken,
door rondom de boomen een stuk,
minstens ter grootte van de kroon,
om te spitten. Dat biedt tevens het
voordeel, dat men ook stalmest kan
onderbrengen.
Een werk, dat ook tijdens de win-
terrust van de boomen moet gebeu
ren, is het snoeien. Dat is een werk,
dat een zekere vakkennis vereischt.
De goede snoei is nog niet zoo een
voudig. Want dat beteekent niet al
leen, dat men van het teveel aan
hout een deel wegsnoeit, men moet
ook. wel degelijk weten, wat men
wegsnoeit. Onoordeelkundig snoeien
kan aan de vruchtbaarheid van den
boem heel wat bederven.
Dan nog een belangrijk werk, de
winterbespuiting, ter bestrijding van
schimmels en dierlijke parasieten.
Deze geschiedde vroeger met een
oplossing van vruchtboomencarboli-
neum. Dit middel is echter prac-
tisch gesproken niet meer te krij
gen. Men heeft gezocht naar ver
vangingsmiddelen Deze zijn gevon
den in de z.g. boomkleurstoffen. Die
geven voor het gestelde doel ook
zeer gunstige resultaten. De boom-
kleurstoffen behoeft men dus zeker
niet te beschouwen als minderwaar
dige vervangingsmiddelen. Er zijn
zoowel buiten- als binnenlandsche
kleurstoffen in den handel en er is
voldoende van, om in de behoefte
te voorzien. De winterbespuiting
moet geschieden bij vorstvrij droog
weer met niet te veel wind.
Tenslotte nog het .omenten. Voldoet
een vruchtboom niet, dan kan hij
vaak door omenten verbeterd wor
den.
zeker niet verloren laten gaan.
Op grasland gebruikt men ongeveer
60.000 kg. per ha., en op bouwland
tweemaal zooveel. Óp grasland gaat
men het in het voorjaar met een
weide-eg ineggen, op bouwland ploegt
men het in den herfst ondiep onder.
De Zuid-Hollandsche methode van
vermengen met mest, lijkt mij uitste
kend. Dat voorkomt verliezen van
stikstof uit den mest en is dus een
pracht middel om mest te bewaren.
Het verdient aanbeveling om ook in
andere streken, waar men over bag
ger beschikt, met deze werkwijza
proeven te gaan nemen. K.