Indrukken en Gedachten
De taak voor den Nederiandschen Landbouw in 1944
j goes
ZEELAND
r"
3c JAARGANG No 11
VRIJDAG 17 MAART 1944
DE LANDSTAND
Officieel Orgaan van den Nederiandschen Landstand.
LVI
(^Over: Geborgen zijn in eigen volk^
Naar aanleiding van onze artikelen over het kleine
boerenvraagstuk, dat mede een grondvraagstuk is en
een sociaal vraagstuk van de eerste orde, ontvingen wij
een brief van een ouden boer. Deze verweet ons min
of meer .dat wij hebben vergeten of niet wenschten
te zien dat er honderden boerenbedrijven zijn die nog
worden aangehouden door oude boeren, omdat ze
anders zonder IrLg. «len zitten, aihoewel ze het gaarne
zouden overdoen aan de jongeren.
Wanneer we deze gevallen niet hebben genoemd Is
zulks zeker niet geschied omdat wjj ze niet wenschten
te zien. Dat ze er niettemin zijn, is ons wel degelijk be-^
kend) vooral onder de kleinere boeren, die het sedert^
vele jaren zoo uiterst moeilijk hebben gehad. Ongeveer
tien jaren geleden hebben we tal van zulke kleine
bedrijven persoonlijk bezocht en onze ervaringen ook
op papier vastgelegd. Soms waren het pachters, die
wel graag wilden ophouden met het oog op hun leeftijd,
maar dan geen reserve hadden om van te leven. Meestal
waren het boertjes die het tot eenig bezit hadden weten
te brengen, die het bedrijfje op naam hadden, maar nog
met een behoorlijke hypotheek zaten. Als ze ophielden
dan kon een der kinderen als pachter optreden, maar
dan moest de pacht dermate hoog zijn dat naast de
hypotheekrente, ook de oude menschen nog.voldoende
inkomen hadden om van te leven. En dat ging toen niet
En omdat zulks niet ging werd het bedrijfje dan soms
aan iemand anders verpacht, die het waagde, maar er
evenmin kon komen en weer na enkele jaren terug viel
toi den landarbeidersstand of nog dieper
Het gaat nu nog niet op deze kleine bedrijven. Het
gevolg is meestal dat de oude boer het bedrijf blijft
beheeren, al is hij ook zeventig en ouder en de jonge
ren hier geen gelegenheid hebben om aan den slag te
komen.
Het is ditzelfde drama dat de oude boer die ons schreef,
zelf ondervindt. Ter illustratie rherkt hij nog op:
,,'t Vorig jaar plaatste ik een advertentie waarin ik
mijn boerderijtje van bijna 10 ha te koop of te huur
aanbood. Ik kreeg bijna honderd brieven van gega
digden. Bijna allen jonge boeren die wenschten te
trouwen of pas getrouwd bij hun ouders in woonden.
Helaas konden wij niet tot een bevredigende oplos
sing komen, want ik was genoodzaakt een te hooge
pacht- of koopsom te bedingen, zou er eenige in
komsten overblijven na aftrek van hooge waterschap
en grondlasten plus hypotheekrente".
En zoo zit deze man thans nog op zijn bedrijfje, alhoe
wel hij in zijn lange leven als producent van ons volks-
voedsel reeds zooveel diensten aan den lande heeft
bewezen, dat hij rust verdient!
Is het wonder dat deze man zich niet vroeger geborgen
zal voelen in eigen volk dan na het ontvangen van een
pensioen van overheidswege, waarmee hij behoorlijk
kan rond komen? In dit verband wijst hij op de vrijwil
lige pensionneering door middel van de zuivelfabrieken.
In Friesland vooral heeft dit nogal opgang gemaakt en
)n aanliggende provincies vindt het ook navolging. De
premie wordt van het melkgeld afgehouden, maar het is
logisch (4a; degene die veel melk levert een hooger
pensioen afsluit dan een kleine boer met weinig melk.
Een dergelijk pensioen is voor de kleine boeren totaal
onvoldoende. Dat zijn we met onzen briefschrijver eens.
Het is dan ook te beschouwen als eenigen steun, doch
het moet zoo zijn dat de productenprijzen op een peil
staan, dat in een behoorlijk bedrijf voldoende reserve
voor den ouden dag kan worden gevormd. En daar heeft
het in de dertiger jaren, en tot heden in de veebedrij
ven, nog heelemaal aan ontbroken. Daardoor zijn de
oude boeren op het bedrijf gebleven. Natuurlijk bleven
er ook enkelen die hun hart zoo aan het werk verpand
hebben dat ze a.h.w. in het harnas willen sterven, maar
het grootste deel blijft uit financieele onmacht. Ook in
deze jaren zitten wij afgezien van de oorlogsomstandig
heden, nog met de gevolgen van een onjuist gevoerde
landbouwpolitiek in de zoogenaamde crisisjaren, waar
door de aanwezige reserve werd opgeteerd en in elk
geval geen nieuwe reserve kon worden gevormd. De
prijzen der landbouwproducten laten zulks ook thans
niet toe, zoodat degenen die hun leven lang gezwoegd
hebben, op hun ouden dag nog hun hand moeten op
houden als zè het bedrijf verlaten. Dat resultaat van
het streven naar zelfstandigheid Is niet schitterend. Het
moet zoo zijn dat iedere werker in zijn goede jaren,
recht heeft op pensioen op zijn ouden dag, bijv. op
vijf en zestig jarigen leeftijd. Ware zulks thans reeds
doorgevoerd, dan zouden ook de kleine zelfstandigen,
waartoe de boeren gerekend kunnen worden, geborgen
zijn. En deze kleine zelfstandigen zijn het toch vooral
waarop onze geheele samenleving rust. Dat steeds voor
oogen te houden is voor ieder noodzakelijk die zich
bemoeit met maatschappelijke vraagstukken. Bij eiken
maatregel die wordt genomen, dient te worden gelet op
de gevolgen voor deze kleine zelfstandigen, op deze
harde werkers, op hen die door spaarzin en verant
woordelijkheidsbesef zichzelf zooveel mogelijk willen
redden. Hoewel er nog veel meer over zou zijn te zeg
gen, willen we het hier vandaag bij laten.
Geborgerj zijn in eigen volk. Daarop hebben ook de
genen recht die wegens noodzakelijke oorlogsmaat
regelen huis en hof moeten verlaten. Zij mogen zeker
niet aan hun lot worden overgelaten, maar met groote
zorgzaamheid dienen deze menschep die enorme offers
brengen, te worden omringd. Als Landstanders dienen
wij zulks in de eerste plaats onzen eigen collega's te
doen. Reeds schreven wij hierover met een enkel woord
io een vorig nummer. Het is voor burgers zwaar, te
moeten evacueeren, maar het is voor boeren en tuin
ders nog heel wat anders. Deze zitten met hun inspan,
met hun vee en paarden waaraan ze gehecht zijn en
waarvan ze slechts noode afscheid kunnen nemen.
Bekend moge zijn dat voor wat de afvoer der bevol
king betreft, de regeling In handen is van het Bureau
afvoer Burgerbevolking. En dat de afvoer der aanwezige
producten, de regeling der zaakschade, pachten en
levensonderhoud, behandeld worden door het Bureau
Ontruiming en de Stichting Landelijke Bezettingsschaden.
Reeds heeft er van Landstandswege een bespreking
plaats gehad met de leiding van het Bureau Ontruiming.
Hierin is komen vast te staan dat het Landstandapparaat
bij de plaatsing en onderdakbrenging van boeren- en
landarbeidersgezinnen volledige medewerking wenschl
te verleenen. Een en ander zal thans nader worden uit
gewerkt.
Het wil ons voorkomen dat de Buurtboerenleiders zoo
wel in de gebieden waaruit geëvacueerd moet worden,
als in de andere deelen van ons land, ook in dezen een
belangrijke taak hebben in samenwerking met burge
meesters en Plaatselijke Bureauhouders. Gegevens hier
omtrent zullen hen ongetwijfeld spoedig via de provin
ciale Landstandkantcren bereiken. Moge ieder zijn plicht
doen, opdat onze Landstanders die moeten evacueeren
zich in alle opzichten gerustgesteld gevoelen. En mogen
allen die behulpzaam kunnen zijn bij het onderbrengen
der gezinnen en der inspannen daaraan hun uiterste zorg
besteden, opdat onze standgenooten zich geborgen
voelen in eigen volk.
Er wordt hier en daar hard gemopperd over gedwongen
te verrichten werkzaamheden, maar wanneer men even
denkt aan degenen die huis en hof moeten verlaten,
vallen eigen moeilijkheden in het niet. Het is voorts altijd
beter menschen te ontvangen, dan zelf te moeten evacu
eeren. Dat alles moge goed overdacht worden en dan:
de handen uit de mouwen om gezamenlijk het hoofd
aan de moeilijkheden te bieden.
TER HAAR.
r\E Nederlandsche Landbouw staat
in 1944 voor een grootsche taak.
We weten het allen wel, dat al reeds
jaren de voedselvoorziening van ons
volk afhangt van de productie van
den Nederiandschen bodem. En ook
weten we allen, dat het geen een
voudige taak is, die voedselvoorzie
ning goed te waarborgen. Iedereen
voelt aan den lijve, wat het zeggen
wil op eigen bodem aangewezen te
zijn. Op het platteland moge het
met de voorziening van alles vaak
wat gemakkelijker zijn, dan in de
groote bevolkingscentra, omdat men
op het land dichter bij de bron zit,
een feit blijft het, dat ieder zich in
vele opzichten heeft moeten beper
ken.
Wanneer we echter de zaak in het
algemeen bezien, dan mogen we con-
stateeren, dat het gelukt is, de voed
selproductie uit eigen land zoodanig
op te voeren, dat ons volk redelijk
goed kon worden gevoed. De moei
lijkheden waren groot en dat zijn ze
nog, maar niettegenstaande dat is
het gelukt de zaak voor elkaar te
houden. Catastrophes zijn voorko
men. Door een uitgebreider ver
bouw van aardappelen is een grond
slag voor de voedselvoorziening ge
legd, 'waarmee m^n rond kan komen,
naast het broodrantsoen, dat op
grond van de inlandsche broodgraan-
productie kan worden verstrekt.
Het is gelukt,» totnogtoe den toe
stand meester te blijven.
Dit danken we aan de omzetting van
den Nederiandschen landbouw in de
-richting van meer graan en vooral
meer aardappelproductie.
We weten wel, dat dit niet alles van
harte gegaan is. Vele zijn de tegen
stellingen in ons volk, ook in den
boerenstand, maar door prijsregelin
gen en voortdurende voorlichting
zijn we er toch gekomen, vooral in
de e err te jaren was er een sterke te
genkanting tegen uitbreiding der
productie, want ,,het meerendeel
gaat toch over de grens" zei men. We
willen niet beweren; dat er vooral in
het begin niet het een en ander ge
ëxporteerd is, van wat .vóór den oor
log als reserve was opgeslagen. Be
weert men echter, dat dit thans nog
zoo is, dan is dat een fabeltje, waar
aan geen waarde kan worden toege
kend.- Graan en boter worden al
lang niet meer uitgevoerd, en wat
er aan aardappelen over de grens
gaat, beteekent maar een zeer klein
gedeélte van onze productie. De tijd
van de groote export van landbouw
producten is voorbij. Ook da bezet
tende overheid weet wel, dat om aan
'de eischen van onze voedselvoorzie
ning te kunnen voldoen, de Neder
landsche landbouw zijn handen vol
heeft. Met de tuinbouwproductie
staat het wel wat anders. Daarvan
wordt nog steeds een belangrijk deel
uitgevoerd, vooral uit de echte tuin
bouwcentra. en zoo staat het ook met
het fruit. Wie echter vast wil houden
aan de meening, dat van de voor
naamste grondstoffen voor onze
voeding nog steeds enorme hoeveel
heden de grens overgaan, slaat de
plank ver mis. In werkelijkheid is
het dan ook thans zoo, dat de Neder
landsche landbouwer in groote lijnen
tot taak heeft, het Nederlansdche
volk te voeden. En dat is een taak,
waaraan hij zich met hart en ziel
moet wijden, wil het doel bereikt
worden.
Voor 1944 is verdubbelde krachts
inspanning noodig.
Het moge tot dankbaarheid stem
men, v^at tot nog toe bereikt is, een
feit is het, dat vooral nu een nog
grootere krachtsinspanning van den
Nederiandschen boer moet worden
gevraagd.
Het heeft geen zin, verstoppertje te
spelen met de moeilijkheden, waar
voor wij staan. En daarom mag het
hier wel eens ronduit gezegd wor
den, dat de vooruitzichten voor de
voeding van ons volk verre van roos
kleurig zijn. De inundatie van be
langrijke groote gebieden van de
beste cultuurgronden, slaat een groo
te bres in het front van de land
bouwproductie. Wanneer men na
gaat, wat de buiten-prcductie-stel-
ling van die gebieden voor het to-*
taal van onze landbouwvoortbren-
ging beteeken,t dan komt men tot
cijfers, die weinig geschikt zijn om
ons gerust te stellen.
Dan komt men tot de overtuiging,
dat aanwending van alle krachten
en alle kennis hard en ong eens
hard noodig zullen zijn, om te voor
komen, dat het rantsoen in de toe
komst in belangrijke mate zal moe
ten worden verlaagd. We hebben
toch al niet te veel, moet daar nog
meer af, dan beteekent dat op zijn