dagboek interessanter heeft willen maken, heeft willen verfraaien. De biografische geschriften, zo sloot Ve- nema zijn betoog af, moeten kritisch worden gehanteerd door de geschied schrijver. Hoezeer auteurs het waarheids gehalte van hun memoires, dagboeken of biografieën benadrukken, men moet in hoge mate verdacht zijn op bewuste mis leiding, fictie of verfraaiing, zoals de gege ven voorbeelden mogen hebben duidehjk gemaakt. FEIT EN FICTIE IN HANS WARRENS 'GEHEIM DAGBOEK'* Adriaan Vencma Dit is - onder meer- het relaas van wat je kan overkomen als je in handen valt van een journalistieke blindganger, die absoluut niet weet waarover hij het heeft. Op een studiedag van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschap pen hield ik recentelijk een lezing over liet document humain als bron van ge schiedschrijving. Daarin zei ik ervan over tuigd te zijn dat althans het eerste deel van Hans Warrens Geheim Dagboek niet geschreven is op het moment dat de iragmenten zijn gedateerd. Mijn optreden werd verslagen door een journalist van de Provinciale Zeeuwse Courant, een krant waarvoor ik zelf nog zo'n jaar of drie heb gewerkt en waaraan Warren tot op heden als letterkundig criticus is verbonden. Helaas, de PZC- vcrslaggever had zo te zien niet veel affiniteit met het onderwerp. 'Hoe spel je Gerbrandy?' vroeg hij, om vervolgens te vragen of hij mijn tekst even 'als een soort geheugensteuntje' mocht inzien. Hij krabbelde er wat uit over om vervolgens, tien minuten voordat ik het podium zou beklimmen, de zaal te verlaten omdat hij ook nog een tentoonstelling in Vlissingen moest verslaan. Zijn even later gepubliceerde verslag viel mij eigenlijk nog wel mee, maar doordat hij van elke context had afgezien, kreeg de lezer een loodzwaar ogende beschuldi ging, zonder enige nuancering, in zijn brievenbus. Ook Hans Warren dus, die blijkens dezelfde Provinciale Courant zeer ontstemd was. Ik was 'een akelige vent' en 'huisvriend Mario Molegraaf (PZC-termi- nologie") liet weten dat het tweetal mijn beschuldigingen niet over zijn kant zou laten gaan. 'Die walgelijke kerel neemt zijn laster terug of het wordt een kort geding'. Het een en ander werd gepresenteerd onder de kop: 'Hans Warren eist in kort geding rechtzetting'. Zeventien dagen later berichtte dezelfde PZC, in kapitalen van vergelijkbare grootte: 'Warren ziet af van kort geding tegen Venema'. Wat was er gebeurd? Een hoop onaangenaams, men neme dit van mij aan, resultaat van een bepaald soort journalistieke vodderigheid waarvan zowel Warren als ik het slachtoffer dreig den te worden. Dezelfde PZC-journalist die niet wist hoe je de naam Gerbrandy spelde, had zich inmiddels tot een expert ontwikkeld, zowel in de jaren '40-'45 als in de handschrift kunde. Warren had hem de originele dagboeken getoond en de verslaggever concludeerde onvervaard: 'De beschul diging blijkt feilloos door het als authentiek gepresenteerde handschrift te worden weer legd'. Hoogst opmerkelijk: Vraag het doorsnee gerechtelijk laboratorium vast te stellen of een passage op 10 augustus 1943 of op 1 november 1944 is gedateerd, en men schudt medelijdend het hoofd. De chaos werd nog vergroot toen NRC Handelsblad zich in het debat mengde. Het geschiedde onder het kopje 'Akelige vent' en dat kon ik alleen maar zijn. Het artikel was van de Zeeuwse corresponden te, die de PZC-verslaggeving over het gastoptreden van de 'akelige vent' Venema onbekommerd overschreef, aangevuld met de mededeling dat ook het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie van mening 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1990 | | pagina 39