deel te zoeken". Voor Zeeuwen waren
de mogelijkheden om carrière te maken
in Zuid-Amerika nog ruim aanwezig.
Zeeuwen aan de Wilde Kust
Na de ontdekkingsreizen aan het eind
der 16e eeuw waren de Zeeuwen al
vroeg van de partij in Zuid-Amerika.
In 1598 en 1599 werd door de Middel
burgse burgemeester Ten Haef een
aantal schepen uitgerust om een
graantje mee te pikken van deze rij
ke gebieden aan de Wilde Kust. Aan
de rivieren de Essequebo en de Berbi-
ce kwamen handelsposten waar met
de Indianen ijzerwaren en textiel wer
den geruild tegen verf, hout, gommen
en hennep. Vanaf 1616 was de han
delspost aan de Essequebo permanent
bemand. De Zeeuwen onderhielden -
evenals Engelsen en Ieren - tot 1625
kleine nederzettingen voor de ver
bouw van tabak.
In 1621 werd de West-Indische Com
pagnie (WIC) opgericht. De handels
activiteiten in dit gebied werden
hierdoor gemonopoliseerd. De Kamer
van Zeeland, een van de vijf kamers
van de Compagnie, had de verantwoor
delijkheid over de nederzettingen
aan de Wilde Kust.
Hollanders werden geweerd. Tot bete
re ondersteuning van de handel sticht
ten de Zeeuwen er verschillende volks
plantingen en zo ontstonden de kolo
niën Essequebo (1625) en Berbice
(1627). In 1655 waren de plannen
vergevorderd om in de jungle van
Guyana een nieuwe kolonie te stich
ten. De Kamer Zeeland verbond zich
in deze met de steden Middelburg,
Vlissingen en Veere. De kolonie werd
"Nova Zelandia" genoemd, Hollandse
vluchtelingen uit het door de Portu
gezen heroverde Pernambuco en
Zeeuwse kolonisten moesten haar gaan
bevolken. Door de aanleg van planta
ges waar suiker en andere gewassen
werden verbouwd, ontstond een grote
behoefte aan slaven.
Nadat bij de vrede van Den Haag in
1661 Brazilië aan Portugal moest wor
den afgestaan en in 1664 Nieuw-Neder-
land door de Engelsen werd veroverd,
bleef er voor de Republiek weinig
over op het Amerikaanse continent.
In 1667 wist Abraham Crijnsen Suri
name te veroveren op de Engelsen,
ten gunste van de Staten van Zeeland.
Bij de Vrede van Breda (1667) werden
de veroveringen van Nieuw-Nederland
en Suriname gelegaliseerd door een
officiële ruil. Financieel onmachtig
om Suriname op grote schaal te exploi
teren, droegen de Staten van Zeeland
de kolonie over aan de WIC.
Cornells Aerssen van Sommelsdijck werd
gouverneur van de kolonie Suriname.
Door deze gebeurtenissen werden de
koloniën aan de Wilde Kust ineens
zwaartepunt van de activiteiten der
WIC. Jaarlijks kwamen hier te lande
rijkbeladen vloten van dertig tot
veertig schepen uit West-Indië aan.
Dit gold in het bijzonder voor Surina
me. Berbice, patroonskolonie van de
Zeeuwse familie Van Pere, werd in
1712 door de Fransen geplunderd.
Onmachtig om de kolonie hierna te
exploiteren verkocht de familie het
bezit aan Amsterdamse kooplieden die
het onderbrachten in de "Sociëteit
van Berbice".
De economische betekenis van Esse
quebo was in deze tijd nog gering
Pas na 1750 kreeg Nederlands Guyana
de belangstelling van financieel
Nederland. Rond dat jaar begonnen
de Fransen zelf hun Westindische sui
ker te verkopen. Voor die tijd had
de Republiek als verdeelcentrum ge
fungeerd. Noord-Europa werd vanuit
de Republiek voorzien van in Neder
land geraffineerde suiker.
In Amsterdam en Rotterdam stonden
meer dan 130 suikerraffinaderijen. Door
vermindering van aanvoer zou stagna
tie ontstaan. Na een daadwerkelijke
vermindering van de suikeraanvoer
wendden de Nederlandse kooplieden
zich tot de eigen plantagekoloniën,
met name in Suriname. De ontwikkelin
gen in Berbice en Essequebo waren
minder stormachtig. Ten gevolge van
de toenemende vraag naar tropische
produkten kwam omstreeks 1740 Esse
quebo tot enige bloei. De toenmalige
4