2. DE GRONDSPOREN R.M. van Heeringen Na een aanloopfase waarin met behulp van grondboringen en archiefonderzoek werd bekeken waar het beste een proef- sleuf kon worden gesitueerd, werd op 2 en 3 september 1991 daadwerkelijk gegraven. Loodrecht op de Lange Bellingstraat en op 6 meter afstand evenwijdig aan de achterzijde van het stadhuis werd een 25 meter lange opgravingsput aangelegd (afb. p.9). De sleuf werd later aan de straatzij de verbreed. Leidraad was de enige historische bron die ons ter beschik king stond: de kaart van Van Deventer uit ca. 1560. Deze kaart toont een aaneengesloten bebouwing langs de Lange Bellingstraat en een binnenter rein zonder huizen. In het bovenste op gravin gs vlak, aangelegd op 1.40 m N.A.P., werd deze situatie beves tigd (afb. p.8): sporen van fundamenten aan de kant van de Lange Belling straat en aan de andere zijde het ontbreken daarvan. De waterput die in het laatstgenoemde gedeelte werd aangetroffen en die was opgebouwd uit gele ijsselsteentjes heeft onge twijfeld behoord bij het pas in 1852 op het terrein gevestigde klooster van de Zusters Franciscanessen. Ook op de kaart van Hattinga uit 1769 treffen we nog steeds uitsluitend be bouwing op het voorterrein aan. Het huis direkt grenzende aan het stadhuis staat op deze kaart aangeduid als 'Hooft wagt'. De vondsten uit de in hoofdstuk 4 uitvoerig aan de orde komende beerkelder kunnen merendeels Kaart van Hattinga, 1769. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1992 | | pagina 9