Ken paar namen
Het is gewuugd te veronderstellen
dat we lvier te maken hebben met de
steven van het admiraalschip van Zee
land, de 'Walcheren'1 Dit schip ver
ging op slechts enkele honderden me
ters van de vindplaats van het ste-
vendeel.
De 'Walcheren' (1665-1695) was het
vlaggesehip van de Zeeuwse admirali
teit. Het nam o.a. deel aan de Twee
daagse en de Vierdaagse Zeeslag en
aan de tocht naar Chatham. De
Zeeuwse admiralen Johan en Cornelis
Evertsen sneuvelden aan dek van dit
schip. Wanneer de zoon van Cornelis,
Cornelis Evertsen de Jongste, bijge
naamd Keesje de Duivel, in 1695 met
de 'Walcheren' thuisvaart, wordt
een windvleug het schip noodlottig.
In die dagen was het de gewoonte
dat de bevolking van Vlissingen mas
saal uitliep om een beroemd schip dat
thuisvoer te verwelkomen. Evertsen,
geboren Vlissinger, wist dit en ver
heugde zich bij de gedachte zijn stad
genoten op een bravourestukje te
trakteren door zeer dicht onder de
wal (lager wal!) voorbij te varen.
Wat een triomfantelijk weerzien had
moeten worden resulteerde in een treu
rig schouwspel: het schip stootte op
het Westerhoofd van wat nu de Koop
manshaven heet, dreef in zinkende
toestand in oostelijke richting en
zonk voor de haveningang, iets voor
bij de Oranjemolen.
De 'Walcheren', het trotse vlaggesehip
met zijn 70 kanonnen, dut zoveel had
betekend in de strijd om de vrijheid
van de Republiek, vond een roemloos
einde ten gevolge van de roekeloos
heid van Keesje de Duivel. Het schip
vormde jarenlang een grote hinder
voor de scheepvaart. Vele pogingen
werden ondernomen om het wrak te
verwijderen. Een zekere Frans de
Wilde kreeg later toestemming om 'met
buskruit het verdronken schip te rui
men'. Het is mogelijk dut deze acti
viteit delen van het schip over een
grotere oppervlakte van de zeebodem
heeft verspreid.
Het is eveneens niet denkbeeldig dat
we hier te maken kunnen hebben met
de steven van het VOC-schip de
'Bantum', dat in 1697 thuisvarend
van Batavia en bestemd voor de
rede van Rammekens, net als de
'Walcheren' strandde in het zicht
van de haven. Helaas wordt in de
archieven niet vermeld waar dit schip
ten onder ging.
De vorm vun de sierlijke koperen cij
fers heeft sommigen doen veronder
stellen dat we hier te maken hebben
met de steven van een 19de-eeuws
vaartuig. Tot ver in de tweede helft
van de 19de eeuw werden nog grote
houten schepen gebouwd. Als die
veronderstelling juist is, komen twee
schepen die ten onder gingen in de
buurt van de vindplaats in aanmer
king. In 1881 zonk daar het Duitse
barkschip de 'Lasker' na een aanva
ring met een Engels schip.2 Ook het
Duitse schip de 'Germania', een voor
die dagen groot schip van 700 ton,
zonk op die plaats op 21 december
1889, eveneens na een aanvaring.
Hun positie komt bijna overeen met
de vindplaats van het stevendeel.
Het verdere verloop
De conditie van het stevendeel, bloot
gesteld aan weer en wind op de ops
lagplaats in Veere, ging er intussen
niet op vooruit. Via een lezing over
Archeologie onder water, gehouden
door de heer drs. Th.J. Maarleveld,
hoofd van de afdeling, kwamen de
SBOZ en de AWN afdeling Zeeland
met elkaar in contact. Hierbij kwam
het stevendeel ter sprake. Op uitno
diging van de heer H. Dekker brach
ten de AWNbestuursleden 11. Hendrik-
se en L. Goldschmitz-Wielinga een
bezoek aan Alphen a.d. Rijn, met
als doel enige kennis te vergaren om
trent het tekenen van scheepsonder-
delen. Dit voorjaar kon het steven
deel, inmiddels ontdaan van zijn bal-
kenlast, door hen worden gemeten,
getekend en gefotografeerd. De ge
gevens werden opgestuurd naar de
bovengenoemde dienst, die thuns op
zoek is naar een geschikte berg
plaats, waarna deskundig onderzoek
kan plaatsvinden. Dit hoopt men in
het najaar te realiseren. Wanneer de
14