HKT STOP DAT HET VERPLAATSEN VAN EEN KERK DOET OPWAAIEN
De overbrenging van de kerk van Uath naar Rilland, 1885-1891.
Ad Traniper
Inleiding
In de jaren tachtig van de vorige eeuw
leek op kerkelijk gebied alles te
draaien om het optreden van 'Abraham
de Geweldige', wat zoals bekend is
uitmondde in de stichting van de Gere
formeerde Kerken in Nederland. Deze
kerkstrijd op 'hoog niveau' had in de
dorpen Bath en Rilland weinig om het
lijf. De Bathsenaren en ltillanders
maakten zich drukker om hun kerkge
bouw dan om 'de leer'.
In deze bijdrage wil ik ingaan op de
overbrenging van de kerk van Bath
naar Rilland. Een overplaatsing die
niet zonder slag of stoot tot stand
kwam.
'De kerk in het midden laten' luidt
een Nederlands spreekwoord, waarmee
bedoeld wordt niet al te scherp par
tij te trekken voor een bepaalde zaak.
Dit spreekwoord letterlijk nemen was
voor de Hervormde gemeente van Bath-
Rilland een moeilijke zaak. Aangezien
er sprake was van twee dorpen, kon
de kerk onmogelijk in het midden ge
laten worden.
Zo stond de hervormde kerk reeds
vanuf de stichting in 1791 in Fort Bath,
voor zover het verbouwde pakhuis van
de Admiraliteit een kerk genoemd kon
worden. In die tijd gingen de Rillan-
ders nog braaf naar Krabbendijke ter
kerke. De afstund die elke zondag af
gelegd moest worden naar Krabbendijke
was de oorzaak van het ontstaan van
de Hervormde gemeente Fort Bath-
Rilland.l Naar Fort Bath was het
'slechts' drie kwartier lopen, terwijl
de kerkgang naar Krabbendijke bedui
dend meer tijd vergde. Een kleine hon
derd jaar later was het 'kerkepad' naar
Bath aan revisie toe.
Het 'adres van G. Windhorst en 72
inanslidniutcn'
Op 24 oktober 1885 stond er een lastig
punt op de agenda van de gezamenlijke
vergadering van het college van kerk
voogden en notabelen. G. Windhorst
en 72 medeondertekenaars (waarvan
de meesten woonachtig waren in Ril
land) hadden een verzoek gericht aan
het college om de kerk en de pastorie
van Bath naar Rilland te verplaatsen.
Als beweegreden voerde men aan dut
het voor ouderen en zwakken moeilijk
was, gezien de afstund, om vanuit Ril
land de kerk te Bath te bezoeken.
Door overbrenging zou het kerkbezoek
toenemen, wat weer zou resulteren
in een hogere opbrengst van de col
lecten voor de armen. Een andere re
den was het feit dat de gemeente al
vijf jaar vacant was. De oorzaak hier
van was volgens de briefschrijvers
dat Bath te afgelegen lag. Rilland lag
centraler en was zodoende beter be
reikbaar.4
De broeders debatteerden uitvoerig
over deze kwestie. Notabele Van Strien
stelde dat de kerk niet verplaatst
mocht worden omdat het gebouw door
koning Willem I aan Bath geschonken
zou zijn. Hij kon dit echter niet uun-
nemelijk maken. Van Strien zou het
er niet bij laten zitten zoals later
nog zal blijken. Uiteindelijk kwam men
tot de conclusie dat overbrenging van
de kerk te grote financiële lasten met
zich mee zou brengen.
Overigens was er die dag nog een ver
zoek binnen gekomen, ondertekend
door 45 'manslidmaten' onder wie Van
Strien, die erop aandrongen om de
kerk toch maar vooral in Bath te laten
staan. De tegenstanders hadden in
ieder geval zeer snel gereageerd.
De ltillanders geven het niet op
Hoewel de bronnen hierover weinig
loslaten moet er door de Killandse lid
maten toch blijvende druk tot over
brenging zijn uitgeoefend. Die druk
resulteerde in een brief van het col
lege aan de Minister vun Binnenlandse
Zaken of men het recht had om de kerk
over te plaatsen.^ Het college was nu
voor overplaatsing. Kennelijk waren
de vacatures, in de tussenliggende
periode, in het college opgevuld door
3 0