Juist nu was elke cent nodig voor de
verplaatsing.
Het college liet het er niet bij zitten
en schafte eenvoudig de persoonlijke
toelage af.^ Nog in 1885 was deze
toelage door het college vastgesteld
voor een eventueel te beroepen predi
kant. Door afschaffing van deze toe
lage was het zeer onaantrekkelijk voor
een beroepen predikant om het uitge
brachte beroep aan te nemen en dat
was precies de bedoeling van het col
lege.
Onder aanvoering van wie anders dan
Van Strien werd het Provinciaal Colle
ge van Toezicht ingeschakeld over de
ze 'schandelijke' zaak. In een schrij
ven aan het Provinciaal College van
Toezicht deelde het college mee dat
'wanneer een predikant of candidaat
mocht worden beroepen, die aan de
billijke wensehen der gemeenteleden
voldoet, zonder twijfel de gemelde per
soonlijke toelage zal worden toege
kend'
Ds. Roth bedankte voor het op hem
uitgebrachte beroep. Dat de verhou
ding tussen de kerkeraad en het colle
ge niet optimaal was zal duidelijk zijn.
In ieder geval was deze slag in het
voordeel van de kerkvoogden en nota
belen beslist.
Wel of geen combinatie
Intussen probeerden Van Strien en
andere inwoners van Bath nog steeds
het verplaatsen van de kerk tegen
te houden. Ze vonden dat het college
zelf het rechtmatig bestaan van de
combinatie Bath-Rilland maar eens
moest aantonen en vroegen inzage in
de notariële akte waaruit de combinatie
moest blijken. Het college beriep zich
op het Koninklijk Besluit uit 1827 waar
in vermeld werd dat de schenking van
de domaniale gebouwen gedaan was
aan de Hervormde gemeente Fort Bath,
Rilland en Bath. Rilland werd daar
reeds met name genoemd en dus nam
het college aan dat er officieel spra
ke was van een combinatie. Uit het
archief van de Hervormde gemeente
kon in ieder geval geen stuk overlegd
worden waaruit de combinatie bleek.
Wel kon uit aantekeningen afgeleid wor
den dat de combinatie plaats had ge
vonden op 17 mei 1792. Zelfs aanwijzin
gen dat er in het archief van het Pro
vinciale Bestuur een afschrift aanwe
zig zou zijn waaruit de combinatie af
geleid kon worden leverde niets op.
De combinatie was aannemelijk gemaakt
maar het bewijs werd nooit geleverd.
De kogel door de kerk
De plaats waar de kerk moest komen
was natuurlijk ook een onderdeel van
de gevoerde besprekingen. De keuze
viel, na eerdere teleurstellingen, op
een stuk grond dat gelegen was op
de hoek van de hangeweg en de Derde
weg (het zuidelijke gedeelte).
In december 189U volgde de afronding
van deze transactie.
In de vergadering van het college op
13 februari 1891, precies honderd jaar
na de eerste kerkdienst in Fort Bath,
verklaarde J. van Boven, lid van het
college, het werk onderhands te willen
aannemen, samen met G. Windhorst
(ook lid van het college) en J. van
Hoepen voor de som van 4800 gulden.
De secretaris II.J. Augustijn bracht
nog ter sprake of het niet beter zou
zijn om 'met het oog op eventuele op
positie' een openbare aanbesteding te
houden. De meerderheid van het colle
ge vond echter dat het werk uitgevoerd
moest worden door gemeenteleden. Aldus
besloot het college 'het afbreken en
weder opbouwen te Rilland der kerk
thans te Bath staande overeenkomstig
het daarvan door den architect Le
Clercq opgemaakte bestek te gunnen
aan J. van Boven, Windhorst en
J. van Hoepen, allen timmerlieden al
hier'. De voorzitter J.J. van Gorsel
sprak de wens uit dat zij 'een solied
en net kerkgebouw' zouden opleveren.^
Nu eindelijk besloten wus tot over
plaatsing en de werkelijke uitvoering
daarvan, rees natuurlijk de vraag waar
tijdens de afbraak en opbouw de kerk
diensten gehouden moesten worden.
Al snel viel het oog op de meestoof
'Reigersberg'. De voorzitter van het
college J.J. van Gorsel was namelijk
portionaris (aandeelhouder) van de
genoemde meestoof. Voor de som van
vijfentwintig gulden stemden de aan
deelhouders van de meestoof in met
32